Hoofdstuk 6: raar

738 50 9
                                    

Hoofdstuk 6

Ook al schijnt de zon nog zo fel, de maan neemt het op een gegeven moment altijd over. Terwijl het langzaam donker werd aten de Reigers en ik met smaak van het eten dat Edvin had bereid. Ik vond zijn naam nog steeds bizar.

Dat vertelde ik hem dan ook met een serieus gezicht, dat ik zijn naam raar vond, en hij keek me alleen maar glazig aan. Het was duidelijk dat hij zijn eigen naam niet raar vond en vond dat ik iets raars had gezegd. Wat raar toch.

‘Weet je, Hal, jouw naam is ook best raar,’ ging ik vrolijk verder. Ook Hal keek me raar aan, maar dan meer op een “wat ga je nou weer zeggen” manier.

‘Rustig aan, ik ga niet iets heel raars zeggen of zo,’ kalmeerde ik de jongen. Hij was er duidelijk niet door gekalmeerd. Ik haalde mentaal mijn schouders op.

‘Mijn leraar, Will, die had natuurlijk ook een leraar en die heet Halt. Halt en Will delen het leen Redmont, waar we ook nog eens met z’n allen wonen, dus ik zie Halt best vaak. En nu heet jij Hal. Zonder de t. Dat is gewoon raar.’

Hal schudde glimlachend zijn hoofd. Het was duidelijk dat hij niet gewend was aan dit soort opmerkingen en ik weed het aan het feit dat ik Aralueens was en dat dat mij totaal anders maakte. Toen ik dat zei keek Hal me eventjes aan.

‘Je zou toch verwachten dat ik als half Aralueen er toch snel aan gewend zou moeten raken,’ merkte hij koeltjes op. Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb nooit gezegd dat ik een normale Aralueen was,’ zei ik vrolijk.

Toen iedereen het eten ophad maakten ze zich klaar om te slapen. Iedereen had een duidelijke plek waar ze wilden liggen en mijn plekje rond de boeg was nog vrij, dus ik besloot om daar maar heen te gaan.

Toen ik ging zitten zag ik Thorn naast me zitten. Ik snapte niet helemaal wat zijn taak was op het schip naast een of ander houten ding in en uit het water trekken, maar ik zei niks. Ik vond hem eigenlijk wel interessant.

Ik trok de kap van mijn mantel ver over mijn gezicht zodat die niet langer afstak tegen de anders donkere planken van de boeg, en vooral zodat Thorn me niet zou zien kijken. Van onder de schaduwen van de kap keek ik hem aan en begon ik aan een grondige inspectie.

De man droeg gehavende kleding. Het enige kledingstuk wat echter niet op zijn plaats leek was een schapenwollen vest wat er te nieuw en te ongedragen uitzag.

‘Ik dacht dat Grijze Jagers er zo goed in waren om onopvallend iemand te observeren,’ merkte de man op. Ik schrok me een ongeluk maar ik reageerde niet.

‘Ik weet echt wel dat je me zit te bekijken, hoor. Doe maar niet alsof je van niets weet,’ zei de volwassen man. Ik wist niet of hij nou geïrriteerd, geamuseerd of gewoon neutraal klonk, dus ik besloot om neutraal te reageren.

‘Ik ben een leerling en dus nog niet echt heel goed,’ zei ik terwijl ik mijn schouders ophaalde. Dat was echter niet te zien in het donker.

Thorn keek voor zich uit naar de Reigers die overal over het dek verspreid lagen te slapen. Iedereen, zelfs Hal, want ze lagen voor anker omdat iedereen wel wat rust kon gebruiken en er was geen reden om ’s nachts door te varen.

‘Waarom ben jij hier?’

De vraag had mijn mond verlaten voordat ik er erg in had en ik wilde me wel voor mijn kop slaan op het moment dat Thorn me aankeek. Zijn ogen leken op te lichten in het donker en even kon ik zien hoe hij keek. Hij leek echter niet beledigd of zoiets maar eerder… Neutraal. Ik kon deze man absoluut niet peilen.

‘Omdat deze jongens mij nodig hadden op het moment dat ze uit Hallasholm vertrokken. Ik weet niet of ze het zullen toegeven, maar ze hebben me nog steeds nodig. Ik zal met ze mee reizen tot het moment dat dat niet langer zo is.’

Nog lang niet de leraar (Boek 2)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu