Hoofdstuk 12: we zullen zien

650 47 6
                                    

Hoofdstuk 12

De rest van de strijd was heel snel gegaan. Lange tijd vochten de piraten gewoon op volle kracht, maar toen, alsof er een teken was gegeven, draaiden ze zich om, hakten de touwen van de enterhaken door en vaarden er als een speer vandoor.

Er werd gejuicht door de Reigers. Ik pakte mijn boog en was net op tijd om nog een pijl te schieten. Een paar seconden later viel er nog een piraat gillend over de reling.

De piratenbemanning, die aardig was gekrompen, roeide zo hard ze konden weg. En dat was het moment dat ik het gevoel begon te krijgen dat er iets niet klopte.

Ik draaide me om naar de Reigers en begon even snel te tellen of ze er allemaal nog wel waren. Een paar waren lichtgewond en alleen Jesper had een iets diepere wond in zijn arm. Hij deed hier echter niet moeilijk over en hij was de eerste die begon met het overboord gooien van de lichamen.

Ik huiverde iedere keer dat ik de luide plons hoorde en ik probeerde uit alle macht om niet naar mijn voeten te kijken. Ik hoefde absoluut niet te zien waar ik nou weer bijna instond of op welk lichaamsdeel ik deze keer bijna was getrapt.

De lichamen waren al snel van het kleine bootje verwijderd, zo veel waren het er nou ook weer niet, en Hal richtte zich tot de Reigers.

‘We zetten koers naar Skorghijl. We zullen dag en nacht doorvaren om er zo snel mogelijk te komen. Wat hier net is gebeurd was onverwachts en uitermate bizar, en we moeten dit soort situaties voorkomen, maar we moeten ook herstellen.’

Iedereen was er even stil van. Langzaam begonnen we door te krijgen wat er net was gebeurd en de euforische stemming sloeg meteen om.

‘Naar jullie plekken, allemaal!’ bulderde Stig. Hij wist precies wat Hal wilde doen, zo snel mogelijk de uitvalsbasis bereiken, en hij hielp natuurlijk een handje om dit te bereiken.

Ik vond een stuk afgescheurde stof en ik pakte het op. Ik gebruikte het om mijn messen schoon te vegen en ik zorgde ervoor dat er geen spatje bloed meer opzat voordat ik ze terugstak in mijn dubbele schede.

Het stukje stof gooide ik, net als we met de lichamen hadden gedaan, in zee. Daarna liep ik door naar Hal. Ik kon zijn gezichtsuitdrukking niet helemaal plaatsen, maar ik wist wel dat hij absoluut niet blij was met de situatie.

‘Dat was raar, vond je niet?’ vroeg ik. Hal, die me niet aan had zien komen, leek even te schrikken, maar herstelde zich snel. Stig, die zag dat we in gesprek raakten, kwam er snel bijstaan. Hij wilde duidelijk horen waar we het over hadden, en dat kon je hem niet kwalijk nemen.

‘Het was heel bizar. Waarom hebben ze ons aangevallen? Normaal stelen piraten altijd wel iets en op ons schip is duidelijk niets te halen…’ begon Hal.

Ik schudde echter al meteen mijn hoofd. ‘Nee, dat bedoel ik niet,’ zei ik. Hal keek me even aan en ik ging verder. ‘Ik bedoel, waarom zouden ze eerst met zo’n rotvaart op ons afkomen, ons even aanvallen en zich dan opeens weer terugtrekken? Niets tegen jullie allemaal, maar ik weet zeker dat als ze langer waren gebleven, er minimaal een paar slachtoffers aan onze kant zouden zijn geweest,’ zei ik terwijl ik staarde naar de plek aan de horizon waar het schip was verdwenen.

‘Ze heeft een punt, dat moet ik toegeven.’

Thorn stond een meter van Hal vandaan, net buiten ons kringetje, en ik had hem daar helemaal niet gezien. Op de plek waar hij zijn hand miste, iets wat mij overigens pas na lange tijd was opgevallen, zat een houten verlengstuk dat eindigde ik een soort bol. Het leek veel op een oorlogsknuppel en tot mijn verassing realiseerde ik me dat het dat ook was.

Nog lang niet de leraar (Boek 2)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu