Hoofdstuk 7

680 52 6
                                    

"Wat is er met de lucht gebeurd?" vraagt Joane. "Niet veel goeds, zo te zien." zeg ik langzaam. Ik heb nog nooit een lucht gezien die er zo vreemd uitzag. "Dit is zelfs voor Arcana niet normaal, of wel?" zegt Elise. "Niet bepaald." Ik voel me absoluut niet op mijn gemak. "De vraag is of de spreuk heeft gewerkt." merkt Hilde op. Ik stel voor om een stukje te lopen en de omgeving af te zoeken naar tekenen van leven, waar de rest mee instemt. Enigszins twijfelend beginnen we te lopen. Het valt me op dat alles een donkerdere sfeer heeft dan eerst. Wat opmerkelijk is, gezien het feit dat het eerst nog nacht was. De abnormale kleuren in de lucht geven me een naar gevoel in mijn onderbuik. Het klopt gewoon niet. Plotseling hoor ik een tak breken achter ons. Iedereen draait zich geschrokken om. "Hoorden jullie-" Ik wacht niet tot Levia haar zin afmaakt. "Ja. Stil eens." Ik speur mijn blikveld af, op zoek naar een aanwijzing van het gene dat zojuist een tak heeft gebroken. Na een minuut zien we nog steeds niks. Aarzelend draai ik me om en stap ik verder, gevolgd door de anderen. Meteen hoor ik iets ritselen naast me. Iedereen reageert meteen. Ik voel de spanning in de lucht hangen, en ik voel hoe mijn hart flink tekeer gaat. Het blijft doodstil. Dan komt plotseling Pip tevoorschijn. Ze wenkt. "Pip!" roept Joane. Ze wacht geen seconde en gaat meteen achter het meisje aan. De rest volgt haar voorbeeld, en ook ik ga mee, maar ik voel me nog net zo ongemakkelijk als daarnet. Achter een paar bomen en struiken vinden we zowel Jonas, Yarah en James. De liefde voor mijn broer wint het van mijn argwaan, zodat ik meteen op hem afloop en hem omhels. "Ik heb je gemist, broer." zeg ik, terwijl ik hem op zijn rug klop. Ik verstijf. Jonas voelt vreemd aan. Hij staat daar maar, als een standbeeld, zonder zijn armen om me heen te slaan of iets te zeggen. Naast me merk ik dat Elise Pip een knuffel geeft, met hetzelfde effect. Ik neem nerveus een stap terug en kijk mijn broer aan. Zijn ogen tonen geen enkel teken van emotie of herkenning. "James?" hoor ik Levia zenuwachtig vragen als ook hij geen reactie geeft. Zelfs de altijd zo vrolijke Yarah lijkt wel een porseleinen pop. "Wat is er?" vraagt Melchior aan Yarah, terwijl hij duidelijk niet op zijn gemak is. Geen van de teruggekeerden zegt een woord. Ze blijven kaarsrecht staan. Onbewust overvalt me een meedogenloze angst. Wat is er in hemelsnaam aan de hand? "Jonas, ehm.. is er iets?" probeer ik nog een keer. Ik klink onzeker. Ik schud zacht aan zijn schouder, waardoor hij lusteloos heen en weer beweegt, terwijl hij in het niets staart. "Kinderen..?" zegt Hilde aarzelend. "Ik denk dat er iets... niet klopt." Ik doe nog een paar stappen terug en neem één voor één James, Jonas, Pip en Yarah in me op. Het is een angstaanjagend gezicht om hen zo te zien. Er is absoluut iets heel goed mis. "Ik denk dat we beter kunnen gaan." zeg ik langzaam. "Maar.. Jonas? En Pip, Yarah, James?" antwoordt Elise terwijl ze langzaam achteruit loopt, weg van Pip. "Dit zijn ze niet." zeg ik. Daar ben ik van overtuigd. Deze jongen is niet mijn broer. Het kleine meisje in het schattig lichtblauwe jurkje is niet Pip. De gespierde gast met lichtbruine huid en donker haar is niet James. En de jonge elf is niet Yarah. Dit klopt van geen kant. "Hij heeft gelijk. We kunnen beter gaan." stemt Melchior in. Ik zie dat hij al net zo nerveus is als ik. Dit alles jaagt me enorme angst aan. Heel langzaam draaien we ons om en beginnen we te lopen. Ik durf haast niet achterom te kijken, maar als ik het toch doe zie ik alle teruggekeerden nog op een rij staan en zwijgend voor zich uit kijken. Snel kijk weer voor me en versnel ik mijn pas. Bij elke stap die ik zet heb ik het gevoel dat we worden gevolgd, maar al na een tijdje zijn de teruggekeerden niet meer in zicht. "Waar moeten we heen?" vraagt Elise zacht, alsof ze nog steeds bang is dat ze haar kunnen horen. "Ik heb geen idee. Ik denk naar Tyrumae." zeg ik. Hilde schudt vertwijfeld haar hoofd. "Dat was ook mijn plan. Maar ik heb eens opgelet, en dit is niet het bos rondom Aidrynn. Of, eigenlijk wel, maar... net iets anders. Het is heel vreemd, alsof.., alsof alles gespiegeld is. Omgedraaid, zeg maar. Ik wil eerst naar Aidrynn om uit te zoeken wat er aan de hand is." zegt ze. Ik kijk naar de bomen en struiken. Ik had het bos hoe dan ook niet herkent, maar toch heb ook ik het gevoel dat het niet goed is. Dus stem ik in om eerst naar Aidrynn te gaan. "Hadden we niet beter de paarden kunnen nemen?" mompelt Joane, maar niemand neemt de moeite om daar over na te denken en sjokt verder richting de elvenstad in het bos.

Na een lange tijd bereiken we eindelijk de rand van Aidrynn. We staan voor een grote houten poort, bekleed met klimop aan de zijkanten. Hilde kijkt omhoog en heeft een bezorgde uitdrukking op haar gezicht. Ik volg haar blik en lees de ingegraveerde naam op de poort. "nnγɿbiA" staat er. "Nog iemand die hier de kriebels van krijgt?" vraagt Joane. "Jep." hoor ik Elise antwoorden. "Wat kan er fout zijn gegaan?" vraagt Melchior. Niemand zet een stap verder, we blijven omhoog kijken naar de vreemde poort. "Ik heb werkelijk geen flauw benul. Ik heb nog nooit zoiets gezien." zegt Hilde. Na een tijdje doodstil te hebben gestaan maken we dan toch aanstalten verder de stad in te lopen. Ik ben niet vaak in Aidrynn geweest, maar ik merk meteen aan de houding van Hilde, Melchior en Joane dat er niks van klopt. "Alles is in spiegelbeeld." zegt Joane haast fluisterend. Elise pakt mijn rechterhand vast. Ze is duidelijk gespannen. Een knappe, vrouwelijke elf met glanzend zwart haar zit voor een huis op een bankje. Ze kijkt voor zich uit. "Evelyn!" roept Melchior. De drie elven lopen meteen op de jonge vrouw af. Evelyn antwoordt niet en blijft doodkalm voor zich uit staren. Zelfs als Joane recht voor haar staat lijkt haar blik er recht doorheen te gaan. Heel even vraag ik me af of de elf misschien blind is, en daarom in het niets kijkt. Maar de gezichten van de andere elven zeggen genoeg. "Evelyn?" probeert Joane nog één keer terwijl ze haar hand op de schouder van de elf legt. Het hoofd van Evelyn kantelt slap naar rechts en blijft over haar andere schouder hangen, terwijl ze recht naar voren blijft kijken zonder emoties. Vol afkeer trekt Joane haar hand terug, waarbij ze een gil slaakt. Evelyn blijft stokstijf zitten met haar hoofd opzij gekanteld, zwijgend en met levenloze ogen. Het is een gruwelijk gezicht, vreselijk angstaanjagend. Trillend loopt Joane weg van het bankje, vergezeld door Melchior, die een arm om haar heen slaat, en Hilde, die haar hoofd blijft schudden terwijl ze loopt. Elise knijpt angstig in mijn hand en komt dichter tegen me aan staan. "Wat is dit allemaal?" fluistert ze. De groep wisselt wat blikken uit en loopt dan zwijgend verder, dicht bij elkaar. Iedereen is bloednerveus. We passeren meerdere elven, die zich al net zo vreemd gedragen als Evelyn. Ze staan, zitten of lopen en turen eeuwig in de verte, zonder enig leven in hun blik. Precies hetzelfde als Jonas, Pip, Yarah en James. "Waar gaan we überhaupt nog heen?" vraagt Elise moedeloos.

"Hé, hallo? Sinds wanneer praten jullie?" klinkt het plotseling vanuit de deuropening van een huis.

MagicallyWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu