Hoofdstuk 9

96 9 0
                                    

(Jay)

Ik droom over een kakkerlak. Hij leeft helemaal alleen in de riolering, heeft zijn vader verloren en zijn moeder verlaten. Op een dag hoort de kakkerlak iemand zingen en wordt naar buiten gelokt. Hij moet even knipperen tegen het felle licht, maar ziet dan de buitenwereld. De bloemen, de zon. Het kleine vlindertje dat zit te zingen… Hij gaat naast haar zitten. Het vlindertje kijkt de kakkerlak aan en lacht. De kakkerlak wordt letterlijk en figuurlijk betovert door die lach en verandert zelf ook in een vlinder. Samen vliegen ze de wereld tegemoet…

Verbaasd kijk ik om me heen. Waar ben ik? Wat is er net gebeurd? Ik zie alles wazig en kan niet zien wat alles is. Er komt een meisje - dat denk ik toch, ik kan echt niet goed zien - de kamer binnen. Ze gaat in de zetel tegenover mij zitten. Na wat wrijven in mijn ogen kan ik weer zien, en ik geloof mijn ogen niet. Voor me zit Destiny. Ze kijkt naar me… Het lijkt wel of ik terug droom. Het vlindertje zit voor me en glimlacht lief…

‘Goedemorgen Jay.’

Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Hoe... Hoe weet je mijn naam?’, stamel ik.

‘Gekkie, dat heb je me zelf verteld. Nou ja, niet echt verteld. Met één van je roze briefjes, weet je wel? Je hebt geantwoord op mijn vraag.’

Langzaam maar zeker krijg ik mijn geheugen terug.

‘Maar waarom ben ik dan hier? En waarom zit er een verband rond mijn hoofd?’

‘Eén van mijn bodyguards herkende je blijkbaar. Hij heeft je neergeschoten, weliswaar zonder kruit in zijn kogels, maar met verdovingsmiddel. Ik heb hem onmiddellijk ontslagen.’

‘O…’, was het enige dat ik er nog uit kan krijgen. Ik neem de kamer in me op. Het is de kamer waardoor ik gisteren naar binnen keek en de bodyguard - die die mij heeft neergeschoten - me heeft gezien. Het behang dat aan de muren hangt heeft iets paarsachtig,  hoewel je het niet echt paars kunt noemen. Aan de muren hangen er veel foto’s. Een paar met Destiny en haar vriendinnen, of met schattige diertjes. Maar vooral van twee oudere mensen. Haar ouders, denk ik. Mijn oog valt op een foto van Destiny zelf, in zomerkleedje. Ik wil opstaan om de foto beter te bekijken, maar val direct weer in de zetel. Destiny staat bezorgd op en neemt mijn schouders vast.

‘Hoho, rustig! Je bent nog te zwak om zware inspanningen te doen.’

‘Hoezo zware inspanningen? Rechtstaan is toch iets dat ieder mens - nou ja, bijna alle mensen dan - met gemak kan?’

Destiny zucht. ‘ja, maar jij hebt wel net een kogel door je hoofd gekregen, vergeet dat niet.’

Ik denk aan de grote snede in mijn been en de eerdere wonde aan mijn voorhoofd. Die heeft ze dus nog niet gezien, en dat is misschien maar goed ook.

Plots merk ik dat ik het ongelooflijk koud heb.

‘Euhm, zou ik een deken kunnen krijgen?’, vraag ik aarzelend.

‘Ja hoor, natuurlijk. Heb je het dan koud? Je hebt toch geen koorts he?’

Ik krijg nogal makkelijk koorts, niet erg natuurlijk, meestal tussen zevenendertig en achtendertig graden. Ik kijk Destiny vragend aan. Ze stapt de kamer uit. Ik zit helemaal alleen. Ik ben in een groot huis, ik ben in Destiny’s huis, en ze is gewoon een deken voor me gaan halen! Ik ben er zelf nog niet over hoeveel geluk ik wel niet heb. Duizenden jongens zouden nu in mijn plaats willen staan.

Ze komt terug de kamer binnen, met een deken, een thermometer en twee kopjes thee. Ik neem het dekentje aan. Destiny zet de twee kopjes thee op een salontafeltje en gaat terug voor me zitten. Ze haalt de thermometer uit het doosje en steekt hem in mijn mond. Ik protesteer en spuw hem meteen weer uit. Ik laat me toch niet soigneren door een meisje! Destiny kijkt me kwaad aan, maar dan verschijnt er toch weer een glimlach op haar gezicht.

‘Doe toch niet zo koppig!’

Ik brom eens en laat haar dan doen. Ze haalt de thermometer uit mijn mond en kijkt op het schermpje. Ik zie haar ogen vergroten.

‘Oh my god, Jay…’

‘Ja? Wat is er dan?’

‘Je… je hebt drieënveertig graden koorts…’

The Boy from the Pink LettersWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu