Ik stop met spartelen. Prinses? Ze denken dat ik prinses Wynnie ben! De persoon bind een doek voor mijn mond, trekt me naar het raam en springt met mij over zijn schouder heen naar buiten.
Beneden staan nog drie andere personen. De persoon die me draagt begint te rennen en rent met mij het bos in. Ik probeer te roepen maar er komt alleen maar gemompel uit mijn mond.
Na een tijdje blijft de persoon stilstaan.Ik probeer weer los te komen. Hij zucht en zet me neer. 'Hou op' sist hij naar me, 'anders pak ik de chloroform erbij.'
Ik schud mijn hoofd heftig. 'Dan houd je op' zegt hij.
Er komen drie personen aanlopen met de prins in het midden. Er zit een dik touw om zijn nek waarmee hij word voorgetrokken. Twee mannen houden wel zijn armen vast zodat hij door blijft lopen.
De persoon die mij tilde, tilt me weer op en loopt door. De anderen komen ook aanlopen. Na een tijdje begint het keihard te regenen. Ik probeer weer los te komen waardoor de persoon me weer neerzet. 'Ik zei dat je op moest houden' zegt hij kwaad.
Hij gaat opeens met zijn hand door mijn haar. Die komt bruin terug. 'Wat is dit' vraagt hij verbaasd.
Ik slik en kijk angstig naar de prins. Hij moet me nu gaan helpen! 'Dat zoeken we later wel uit' zegt een ander, 'kom op. Naar het paleis.'
De man tilt me weer over zijn schouder en loopt door. Ik zucht diep en voel een zware vermoeidheid over me heen komen. Langzaam val ik in slaap. Ik ben te uitgeput om nog maar een kik te geven!
Ik word wakker doordat iemand me door elkaar schud. Ik open mijn ogen en schiet omhoog. De prins laat me snel los. 'Gelukkig' zegt hij, 'je sliep alleen maar.'
Ik knik en kijk daarna om me heen. We zitten in een stenen cel met zilveren tralies. Ik kijk de prins weer aan en schrik me dood. Om zijn nek zit een rode band. Precies waar het touw zat. 'Waar zijn we' vraag ik bang.
'Geen zorgen' zegt hij, 'waar we ook zijn, niemand zal jou pijn doen. Je bent geen demon, ze mogen jou niets doen.'
'Wie zijn ze?'
'Elven, we zijn ontvoerd door elven.'
'Oh.'
De celdeur word opengemaakt. Er komt een jongen de cel inlopen. Zijn haar is wit en zijn ogen zijn felblauw. Achter hem komen twee anderen binnen. Ook hun haren zijn wit. Maar hun ogen zijn lichtgroen. Hun oren zijn lang en puntig. Dus het zijn echt elven.
'Jij' zegt de eerste, 'hier.'
Ik sta voorzichtig op en loop naar hem toe. Hij pakt mijn haar beet en vraagt: 'Wat is je naam?'
'Dacey' zeg ik zacht.
Hij laat me los en draait zich om. 'Jullie brachten me de verkeerde, idioten!'
'Dat weten we Sire' zegt de één, 'maar haar haren... ze zijn geverfd.'
De man kijkt weer naar mij en pakt mijn arm stevig beet. Daarna trekt hij me mee de cel uit. Naar een andere cel. Hij duwt me naar binnen en pakt mijn haar stevig beet. Daarna duwt hij me op mijn knieën voor een emmer met water. Die pakt hij op, duwt me naar voren en gooit het water over mijn haar heen. Alle bruine verf spoelt weg. Hij trekt me omhoog en kijkt me recht aan. 'Hoe komen je haren blond?'
Daarna pakt hij mijn kaak beet en duwt mijn mond open. 'Ronde tong' zegt hij met een frons.
Hij laat me verschrikt los. 'Een mens?!'
JE LEEST
The Demon Prince
Viễn tưởngIn mijn leven zijn een paar volken belangrijk geweest. De mensen, waar ik er zelf één van ben. De demonen, waar ik bij woon. En de elfen, de vijand. De mensen kon je herkennen aan hun ronde tong en hun boerenbouw. Hun haar kleuren zijn allerlei kleu...