<^> 14 <^>

676 34 6
                                    

p.o.v Fionan

Ik loop weer terug naar de troonzaal waar mijn ouders nog steeds zijn. 'Vader' zeg ik, 'ik vind dat iemand Dacey moeten laten zien wat de demonen hebben aangericht hier. Ze denkt dat demonen goede dingen zijn.'

'Ga jij dat dan doen' vraagt mijn moeder.

'Ja' zeg ik, 'ik heb toch niets anders te doen dan trainen.'

'Schat' vraagt mijn moeder aan mijn vader.

'Goed' zegt mijn vader, 'neem haar morgen maar mee. Maar ik wil dat je haar met respect behandeld.'

'Natuurlijk doe ik dat'  zeg ik geërgerd.'

Mijn vader knikt. 'Dan kun je gaan.'

Ik knik en loop weg. Maar niet richting mijn vertrekken maar ik ga de kerkers in. Als ik daar ben loop ik direct door naar de cel van die demon. Hij staat met zijn rug tegen de muur aan en word op zijn plek gehouden met ketenen. Demonen kunnen niet tegen dingen die zijn gemaakt door elven. 'Wat wil je' gromt hij naar me.

'Even vertellen wat ik met dat meisje ga doen'

Hij kijkt me aan met zijn zwarte ogen. 'Laat haar met rust' sist hij, 'je wil de demonen toch? Zij is een mens, laat haar met rust!'

'Waarom geef je zo veel om een mens?'

'Ik geef om mijn onderdanen. Zij is daar één van. Laat. Haar. Met. Rust!'

'Waarom zou ik? Straks is ze van mij. Ik wilde je vertellen dat ik haar tot mijn slaafje ga maken. Ze zal doen wat ik zeg om jou te beschermen. Om jouw zusje vooral te beschermen.'

'Laat ze beide met rust!'

Ik lach en loop weg. 'Kom hier jij' schreeuwt hij kwaad.

Ik negeer hem en loop verder. Deze keer ga ik wel naar mijn vertrekken. Ik kleed me snel om en ga in bed liggen. Binnen een paar minuten val ik in slaap.

p.o.v Dacey

Ik word wakker doordat iemand me zacht wakker schud. 'Dacey' hoor ik een man fluisteren, 'word wakker.'

Ik open mijn ogen en kijk de prins recht aan. 'Sire' zeg ik geschrokken.

 'Kom' zegt hij, 'ik wil je iets laten zien.'

Ik sta op en loop achter hem aan naar beneden. Hij kijkt mij aan. 'Ik breng je naar een deel van het koninkrijk waar de demonen zijn geweest' zegt hij, 'dan kun je zien wat ze hebben aangericht hier.'

Ik blijf stilstaan. 'Nee' zeg ik, 'ik weet dat er oorlog was en dat jullie beide elkaar vreselijke dingen hebben aangedaan. Maar die verwoestingen heb ik gezien, mijn geboortedorp.'

Hij draait zich om naar me. 'Je komt mee' zegt hij kwaad, 'of je wil of niet.'

Ik doe angstig een stap achteruit. 'Luister' zegt hij, 'je gaat met me mee nu.'

'Nee' zeg ik vastberaden, 'dat doe ik niet.'

Hij pakt mijn arm beet en zegt: 'Dan doe ik het de harde hand.'

Hij trekt me mee en stijgt op bij een wit paard. Hij trekt me voor zich en spoort het paard aan. Bang dat ik val, sla ik snel mijn armen om zijn middel. De hele weg zijn we stil. Tot hij opeens zegt: 'We zijn er.'

Ik kijk om me heen. Overal zie ik zwartgeblakerde bomen. Op de grond liggen boomstronken helemaal uitgebrand. Er is geen groen meer te zien. 'Nu weet je wat de demonen bij ons hebben gedaan' zegt hij, 'denk je nog steeds dat ze zo geweldig zijn?'

'Ik denk dat niemand geweldig is' zeg ik, 'jullie hebben elkaar aangevallen en pijn gedaan. Maar de mensen zijn daar het grootste slachtoffer van geworden. En wat ik me er nog van kan herrineren is dat de elven mijn dorp verwoest hebben. Niet de demonen!'

Zijn hand komt hard in aanraking met mijn wang. 'Genoeg' sist hij.

Ik leg mijn hand op mijn gloeiende wang en maak me zo klein mogelijk. 'Als je dan toch zo tegen elven aankijkt' zegt hij, 'dan kan ik dat idee maar beter voedden.'







The Demon PrinceWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu