Hoofdstuk 1

698 21 3
                                    

Ik doe mijn ogen open, en het eerste wat ik zie is water. Troebel en bruinig. Het lijkt een kanaal te zijn. Ik lig op koude, harde tegels. Ik voel me stijf, en mijn nek doet pijn. Het lijkt wel alsof ik hier, op de straat, heb geslapen. Aan de overkant van het kanaal staan grote huizen, herenhuizen.
Wacht eens even, een kanaal, herenhuizen. Ik stond op en keek om me heen. Was dit Amsterdam?
Ik ga zitten en voel meteen een steek in mijn nek. Hij blijft gelukkig maar even hangen, dus ik sta op.
De zon was zo te zien net op en er lopen pas een paar mensen op straat. Er kwam een man in pak met snelle passen aanlopen. Ik steek over en loop naar hem toe. Ik vraag hem: 'Meneer, welke stad is dit?'
Hij antwoord: 'Amsterdam.' En hij loopt snel weer verder.
Nu ik aan de overkant ben ruik ik de geur van broodjes. Ik heb er nog helemaal niet op gelet, maar ik heb hele erge honger. Ik voel in mijn zakken, maar ik heb geen geld bij. Ik besluit eerst te kijken welke straat dit is. Dan kom ik misschien verder. Ik loop naar het einde van de straat, daar staat een naambordje. Erop staat: "Recht Boomsloot"
Nu begin ik pas in paniek te raken. Ik heb geen idee hoe ik hier kom. Ik word wakker op straat, zonder telefoon, zonder geld. En niemand die ik ken woont in Amsterdam! Alhoewel... Nee dat kan niet. Ze zullen me niet helpen denk ik. Ik zie eruit als een zwerver op dit moment...
En dat was waar, want ik had een korte broek aan en mijn shirt was gescheurd. Ook mijn schoenen waren helemaal afgetrapt, en ik heb nog niet eens in de spiegel kunnen kijken naar mijn haar...
Ik snap ook niet waarom ik een korte broek heb aangedaan. Nu zijn al mijn blauwe plekken zichtbaar. Ik probeer mijn broekje naar beneden te trekken, maar dat ziet iedereen de snee op mijn onderrug. Blauwe plekken zijn dan toch minder alarmerend.
Aan de andere kant heb ik niet echt een andere optie, dus ik ga op weg naar de enige mensen die ik ken in Amsterdam, de cinemates. Als ik ze het verhaal vertel, laten ze me misschien binnen.
Ik weet in welke straat ze wonen, maar nu moet ik er nog komen zonder gps.
Dan komt er ineens een grote zwarte auto aan, precies zo een als die van Thomas. Ik ren, zo hard als ik kan. Misschien had ik beter stil kunnen staat en mijn haar voor mijn gezicht kunnen houden, want zo herkent hij me meteen. Maar hij mag me niet weer meenemen, dus ik blijf rennen. Dan hoor ik een auto remmen, en autoportieren dichtslaan. Ik ben nu al buiten adem en mijn longen beginnen pijn te doen. Net als mijn nek. Maar ik moet door, het moet. Niemand die hier op straat is zal me beschermen. Dus ik moet rennen. Gelukkig ken ik Amsterdam een beetje omdat ik zo vaak bij Thomas kwam. Er komen tranen in mijn ogen, en ik weet niet of het door de wind komt of doordat ik nu voetstappen vlak achter me hoor. Ik wilde dat ik beter mijn best had gedaan bij de conditietrainingen bij gym. Maar daar ben ik nu een beetje laat mee. De voetstappen renden even snel als ik, hij kon me net bijhouden. Ondanks mijn slechte conditie, was ik best snel.
Nu begonnen ook mijn benen te protesteren en de rand van mij zicht begon zich te vullen met sterretjes. 's Nachts vind ik sterren best mooi, maar dit is niet de bedoeling. Ik moet al mijn kracht bij elkaar rapen om op dit tempo door te rennen.
Gelukkig zie ik de straat van de Cinemates al, ik ben er bijna. Maar wat als ze niet open doen? Als ze de bel niet horen of slapen omdat het nog zo vroeg is? Naast het huis staat een hek, dat naar de achterland van hun huis leid. Dat is dus mijn beste optie. Ik kijk even achterom en zie drie gasten achter me rennen. Thomas helemaal achteraan, ongeveer honderd meter achter me. En twee vrienden van hem, Nanne en Noah, ongeveer vijftig meter achter me. Diegene die achter me liep is dus al moe. Die ruimte die nu tussen ons in zit geeft me de extra tijd om over het hek te klimmen, hoop ik. Ik ren de hoek om, de straat in en na een paar meter ben ik bij het hek. Ik duw er eerst hard tegenaan, eigenlijk om te kijken hoe stevig hij is, maar hij vliegt open. Ik ren er snel doorheen en sluit het hek achter me met de hendel zodat Thomas en zijn vrienden er niet meer doorheen kunnen. Dan ren ik snel naar de achterkant van het huis en laat me uitgeput op de stijger van de Cinemates vallen. Ik adem zo zwaar dat ik het idee heb dat ik Peter en Kelvin ermee wakker maak. En dat Thomas me ook kan horen. Dus ik probeer mijn adem heel even in te houden, om te horen of hij voorbij loopt. Ik hoor niks, dus ik laat mijn adem weer vrij. Dan hoor ik ze voorbij rennen. Ze hebben gelukkig niet gezien dat ik hierin ging.
Ik blijf ongeveer 5 minuten in dezelfde houding zitten, om mijn ademhaling te kalmeren en om te luisteren of Thomas nog langskomt. Maar ik hoor niks meer en ik ben alweer zo moe dat ik ga liggen op de stijger en in slaap val.

Waking up in AmsterdamWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu