01

319 11 1
                                    

*Tring*. 'Jongens en meisjes, het huiswerk voor volgende week is paragraaf 2'. Iedereen rent als een malle weg. Eindelijk zijn we klaar met school. Ik pak mijn spullen en loop naar mijn kluisje. 'Hey Tess, heb jij scheikunde al gemaakt?'. Ik kijk achter me, waar Lilly staat. Lilly is één van mijn beste vriendinnen. Ze zegt: 'Ik heb namelijk vandaag geen tijd. Ik heb eerst bijles wiskunde en daarna moet ik naar paardrijden en vanavond moet ik naar een verjaardag en ik dacht als jij het al hebt, dat je het misschien naar me door kan sturen'. Ik zeg dat ik het vanmiddag doorstuur, waarbij ze me bedankt en snel wegloopt.

Ik loop naar buiten naar mijn fiets, die natuurlijk weer met de domino mee onder een groot aantal fietsen ligt. Na tien minuten fietsen terugzetten, heb ik mijn fiets te pakken en fiets ik naar huis. Ik woon aan de andere kant van de stad, zo'n tien minuten op de fiets. Ik fiets door allemaal woonwijken met grote panden. Als ik plotseling een toeter hoor, rem ik zo hard als ik kan. Er rijdt geïrriteerd een auto voorbij van links, terwijl ik voorrang had, verwende lui.

Nu ik toch stil sta, kijk ik om me heen. Het is een gewone lentedag, niet te warm, niet te koud. De zon schijnt tussen een paar wolken door. Alleen naast deze dingen die er altijd zijn, is er ook iets wat ik niet kan plaatsen. Ik kijk goed om me heen en zie een laaghangende mist hangen in een steegje. Het is geen dagelijkse mist, maar het heeft een paarse gloed. Ik stap van mijn fiets af en loop naar het steegje. De mist gaat door het hele steegje. Ik loop het steegje in. Het is een smal steegje met veel bochten die niemand gebruikt. Op een gegeven moment is er een splitsing. De mist gaat beide kanten op. Ik kijk goed naar de twee steegjes, mezelf afvragend welke ik moet nemen. Ineens zie ik een schaduw in de linker steeg voorbij schieten. Ik loop zonder erover na te denken de linker steeg in.

De mist wordt steeds dikker en hoger. Ondertussen is het ter hoogte van mijn heupen, maar ik blijf doorlopen. Ik weet niet waarom, maar ik wil weten waar die mist vandaan komt. Als ik één van de zoveelste bochten omga, wordt ik plotseling tegen de muur gedrukt. Ik kijk snel wie het is, maar ik ken hem niet. Hij heeft een bleke huid, zwart haar en zwarte ogen(?). Hij draagt zwarte kleding en heeft een mes voor mijn keel. 'Ben je verdwaald', zegt de jongen, 'of ben je weer op jacht? In ieder geval, de jacht is mislukt. Er is hier niemand die je kan helpen en niemand die ons kan zien, dus laat je ware aard maar zien.' Hij bekijkt me een paar tellen van top tot teen aan. Ik sta helemaal te rillen van angst met tranen in mijn ogen. Hij zegt: 'Ik zei, laat je ware aard maar zien.' Nu klinkt hij een stuk bozer en brengt het mes dichter bij mijn keel. 'Het maakt me niks uit in welke fase je sterft, het hangt voor jou er alleen vanaf hoe pijnlijk het is.' Hij haalt het mes naar achteren om uit te halen. Ik doe mijn ogen dicht zodat ik het niet hoef te zien.

'Hou op. Dit is niet één van hen. Als die in levensgevaar zijn, laten ze hun ware aard zien. Dat doet ze niet, dus ze is niet één van hen.' Iemand stapt uit de mist, dit keer een meisje. Ze is ook bleek met zwart haar, zwarte ogen en zwarte kleren. 'Wat is ze dan.' zegt hij. Zij zegt: 'Dat weet ik toch ook niet. Hoe zou ik dat kunnen weten zonder haar bloed te zien. Het enige wat ik zeker weet is dat ze niet één van hen is.' 'Jullie domme gansen,' er stapt nog iemand de mist uit, 'ook al is ze niet één van hen, nu heeft ze toch te veel gehoord.' Dit was weer een jongen met hetzelfde uiterlijk als de rest, alleen had deze blond haar, dat leek te glimmen als goud. Ze kijken even naar mij en daarna naar elkaar. Plotseling kreeg ik een paar klappen en werd ik daarna naar de volgende bocht van de steeg geslingerd...

VleugelsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu