Hoofdstuk 3

254 24 2
                                    

“Wat doe ik hier!” schreeuw ik “en nu geen geintjes.” Frans zegt niets en kijkt mij aan. “Hé!” roep ik. Opeens loopt Frans de kamer uit, “werk mee of je overleeft het niet,” hoorde ik hem nog grommen.

De hele avond was ik naar de muur aan het staren. Ik denk nergens aan. Langzaam vallen mijn ogen dicht.

Ik word wakker met het geluid van een deur die wordt opengetrapt. Er kommen twee mannen die mij oppakken. Deze mannen heb ik nog niet gezien hier. Het zal vast wel weer iets in het laboratorium zijn, ze zullen me vast weer nieuwe pillen geven. De mannen sleuren me mee de gangen door. Ik zie ook nog een paar andere meisjes en jongens die zoals ik worden meegesleurd. De mannen laten me los, in het laboratorium, denk ik. Maar als ik eens goed om mij heen kijk zijn we er helemaal niet. Dit is alles behalve een laboratorium. Ik zie bomen en gras, maar we zijn niet binnen. Als ik naar boven kijk zie ik toch echt een plafond, het is heel hoog. Als ik het plafond goed bekijk zie ik er gaten in.

De andere meisjes en jongens worden ook los gelaten en kijken verbaasd om zich heen. Ik weet nog steeds niet precies waar we zijn beland. Als ik nog eens goed kijk zie ik een soort kamer. In de ‘muur’. De voorkant is van glas en er staan stoelen in de kamer, meer zie ik niet. Opeens begint een man te praten.

“Hallo dames en heren, er is weer een nieuwe wedstrijd aangebroken.” Achter ons komt een man aangelopen en hij heeft een microfoon in zijn hand. Ik zie dat een jongen hier de rillingen van krijgt. Hij probeert te ontsnappen door weg te rennen, maar al snel wordt hij door gepakt door twee mannen. Hij stribbelt hevig tegen. De man legt de microfoon neer. “Zo kinderen,” begint hij, “jullie gaan tegen elkaar vechten.” Ik kan mijn oren niet geloven, hij was ook zo direct. Maar wat bedoelde hij nu? Moeten we met elkaar vechten, of moeten we elkaar letterlijk dood maken? De man grijnst naar mij. Ik walg van hem, nu al. “Ik ga niet vechten,” zeg ik. De man loopt naar me toe. “Of wil je er nu al aan?” lachte hij. Ik moet mij inhouden om hem geen klap in zijn gezicht te geven. De man loopt van mij weg. “Degene die overblijft, krijgt een betere kamer en meer en ook lekkerder eten.” Degene die overblijft? Een meisje begint te huilen. “Degene die verliest zal sterven.” En opeens werd het me helemaal duidelijk wie er in het kamertje zou gaan zitten. We zullen dus moeten vechten voor ons leven. “Er zijn vijf winnaars of winnaressen,” grijnst hij. De mannen lopen weg. Ik hoorde toch nog een stem, een stem die door een microfoon praat.

“Ga in een er rij staan,” luidt de stem door de microfoon. Iedereen gaat snel in een rij staan, ik loop rustig naar de rij en sta achteraan. De jongen die helemaal begon te rillen net, staat vooraan. Hij pakt een strijdbijl. Daarna komt er een meisje die een zwaard pakt. Zo ging het een tijdje door. De een koos pijl en boog, de ander een speer of zwaard. Nu ben ik aan de beurt. Er ligt nog een ding op tafel. Een mesje. Ik pak het op en kijk naar het prut ding. Hoe kan ik hier mee overleven? Opeens hoor ik de stem door de microfoon schreeuwen: “Maak elkaar maar af!”

De jongen met de bijl gaat meteen achter het meisje met de pijl en boog aan. Het meisje schiet snel een pijl naar achteren en raakt de jongen vol in zijn borst. Ze kijkt naar mij en zet een pijl op de pees. Ik ren naar de inmiddels dode jongen met de bijl en pak zijn bijl. Het meisje wilt net een pijl op mij afschieten, maar ik ren snel weg met de bijl in mijn hand. Ik ren tussen de bomen in de hoop dat ze mij kwijt raakt. Ik durf eindelijk weer achter me te kijken, er staat niemand. Snel klim ik  de boom in het meisje met de boog komt langs. Ze kijkt om zich heen op zoek naar mij. Ik verplaats me heel stil. Het meisje blijft staan om even bij te komen van het rennen. Ik gooi mijn mesje naar beneden, hij boord zich in haar hoofd en ze valt dood neer. Ik klim uit de boom laat het mesje liggen en pak de pijl en boog.

Even later hoor ik de stem door de microfoon weer. Ik was terug in de boom geklommen. De stem schreeuwt “Er zijn nog maar 10 mensen over!!!”. De mensen op de tribunes klappen en schreeuwen. Ik word nog zenuwachtiger. Onder me rent een meisje van ongeveer 10. Ze kijkt super bang om zich heen. Achter haar aan komt een super grote jongen van ongeveer 18. De jongen rent het meisje achterna met zijn zwaard. Ik pak snel mijn boog en schiet de jongen neer. Het meisje kijkt naar mij en weet er een glimlachje uit te persen. Ik klim naar beneden en zeg tegen het meisje “kom mee de boom in dan gaan we samen winnen”. Het meisje knikt dankbaar en klimt voor mij de boom in. Het meisje had op haar rug een zwaardje zitten. “Ik heet Myrthe” zegt het meisje en steekt haar hand uit. Ik pak de hand aan en zeg “ik heet Indy”. “Bedankt dat je me heb gered” zegt Myrthe. Onder me hoor ik voetstappen ik leg mijn vinger op mijn lippen ten teken dat Myrthe stil moet zijn. Ze knikt. Ik pak zachtjes mijn boog en schiet het meisje dat onder de boom loopt neer en kijk er droevig naar. “waarom kijk je zo sip?” vraagt Myrthe plotseling. “ik vind het niet leuk om mensen neer te schieten” het klinkt hard maar het is waar. Wie vind het nou leuk om iemand neer te schieten. “o” zegt Myrthe en zegt verder niets meer.

De stem in de microfoon brult “we hebben 5 winnaars!!! Verzamelen op het plein”. Ik klim samen met Myrthe naar beneden en lopen met een grote boog om de dode kinderen heen. We komen weer terug bij het plein aan. Daar waren de andere drie mensen al. Eentje had een grote snee op zijn wang. Ze kijken me verbaast aan “jij was toch degene die dat zielige zakmesje had” vroeg een jongen. Ik knik en lach een klein beetje. Hij kijkt me aan alsof ik een wonder heb verricht. Daardoor moest Myrthe een beetje gniffelen.

Bionicle BloodWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu