De heks van Latom

2 0 0
                                    

De rechtszaak was voorbij en Dariël bleek onschuldig te zijn. Ik was opgelucht en moest, ten minste tegen mezelf, bekennen dat ik aan de onschuld van mijn vriend getwijfeld had. Ik nam afscheid van Dariël, Nuviles en hun vele vrienden en vertrok uit Groenheuvel. Ik koos voor de oostelijke weg, zodat ik terug in de richting van mijn land ging.

De weg voerde een lange tijd langs een bos en dook er uiteindelijk in. Dit bos was anders dan het woud bij de Izvianka, maar ik kon niet zeggen wat er precies verschillend was. Er waren geen schijven uit de schors weggesneden, dus 's nachts zou ik geen verlichting langs het pad hebben, maar ik wist zeker dat er nog iets anders was. De geur? De kruiden en mossen op de bodem en de stammen? Misschien lag het alleen maar aan het seizoen. Terwijl ik zo aan het mijmeren was, hoorde ik roepen. Ik onderscheidde twee mannenstemmen. Ik rende het pad af, door het bos, in de richting van het geluid. Nu begreep ik ook de woorden van die mannen.

"Heks, smerige heks!" riep één van hen. Hij was een grote, breedgeschouderde kerel met een kaalgeschoren hoofd.

"Pas op, raak haar niet aan," waarschuwde de ander. Hij zag er volkomen anders uit: klein, schriel, met lang haar in een vettige paardenstaart. Alleen hun stemmen klonken bijna hetzelfde. Ik volgde hun blikken en hun wijzende vingers en zag de heks. Zij was lang, mager en oud. Ze boog zich voorover, zonder op de mannen te letten, en sneed met een mesje iets los van de grond. Ik sloop dichterbij. Het was een paddenstoel met een paarse hoed met witte stippen. Ze legde hem zorgvuldig weg in een mand. Ik zag dat zij leren handschoenen droeg.

"Wat heb je met onze koeien uitgehaald, heks?" vroeg de kleine man.

De vrouw deed nog altijd alsof ze hen niet hoorde of misschien hoorde ze hen echt niet. Ze ging gewoon verder met het zoeken naar paddenstoelen en mompelde zachtjes voor zich uit.

"Ze is vast bezig een vloek uit te spreken," zei de kleine man.

"Ik zal ze," zei de ander. Hij greep een steen van de grond en gooide hem naar de vrouw. De steen raakte haar in de dij. Ik sprong uit het bos tevoorschijn.

"Kunnen jullie wel?" vroeg ik. "Laat die vrouw met rust. Ze heeft je niets misdaan."

Nu was het duidelijk dat de vrouw niet doof was. Ze klemde haar mand tegen zich aan en keek naar ons.

"Ze heeft onze koeien vergiftigd," riep de grote man.

"Waarom gaan jullie dan niet naar de schout?" vroeg ik.

"Omdat de schout mij gelijk zou geven, heer vreemdeling," zei de vrouw. "Hij gelooft niet in hekserij. Ik hou me niet bezig met vee te vergiftigen. Welk nut zou dat trouwens hebben?"

Ik begreep het helemaal. Ik stak een beschuldigende vinger uit naar de boeren.

"Jullie hebben geen bewijzen. Daarom nemen jullie het recht in eigen handen. Jullie zijn bang en bijgelovig en daarom gooien jullie stenen naar een oude vrouw."

"Waar bemoei jij je je eigenlijk mee, vreemdeling?" vroeg de grote. Hij balde zijn vuist. Hij was groot voor een Zavellander. Ik was nog net iets groter, maar zulke brede schouders als hij had ik niet. Ik wilde liever niet dat het tot een gevecht zou komen, maar ik mocht die vrouw zeker niet in de steek laten.

"Hun koeien waren ziek," zei de vrouw. "Ik ben niet eens..." Ze gilde het uit. De kleine man had een steen gegooid. Ik sprong om hem af en dook naar zijn benen. De man rolde gemakkelijk om. Ik liet hem meteen los en wendde me naar de andere. Hij stond vlakbij, dichter dan ik ingeschat had. Zijn vuist schoot uit en stopte vlak onder mijn kin.

"Jij zult wat meemaken," gromde hij.

Ik greep zijn pols vast en duwde hem uit de weg. De man was sterk en ik vreesde dat hij gelijk zou krijgen. Hij draaide zijn hoofd met een ruk om en keek naar de vrouw.

De reizen van HarbalusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu