Twee dagen later kwam ik in een iets grotere stad, die Farwijk bleek te heten. Deze plaats was ommuurd zoals alle andere woonwijken, maar hier vond ik zelfs in het centrum geen stenen gebouwen. Geen enkele van de straten was geplaveid, maar de huizen zagen er goed onderhouden uit. In deze stad vond ik een vriendelijke dame die enkele van mijn goudstukken ruilde voor Zavellands geld. Voor drie van mijn goudstukken kreeg ik zes munten in de vorm van een ster. Ze waren groter dan de goudstukken uit Colnea en gemaakt uit een blinkend, zilverachtig materiaal. Ik vermoedde dat het een legering van zilver was. De stervormige munten bleken redelijk waardevol te zijn. Met drie van deze munten kon ik mijn verblijf in de herberg betalen en ik kreeg kleinere muntjes terug.
Farwijk was een aangename stad en ik ben er vier dagen gebleven. Ik wilde er wat materiaal kopen om mijn gestolen goed te vervangen. Vooral het kompas had ik gemist.
"Daarvoor moet je in een grotere stad zijn," zeiden ze. "Probeer eens in Groenheuvel."
"Dat zal ik onthouden," zei ik, maar ik had geen zin om meteen weer te vertrekken.
De omgeving van Farwijk nodigde uit tot lange wandelingen. Ik heb de hoogste heuvel beklommen en er loslopende geiten gezien met gekrulde hoorns en lange haren.
In de stad zelf heb ik de winkel van Enja Taragon bezocht.
Hij lag in een zijstraat, tussen woningen. Op de toonbank lagen messen met vreemde inscripties, juwelen en kandelaars. In het midden, op een sokkel, lag een versierde schedel. Ik herinnerde me de tempel uit beenderen en vermoedde dat deze mensen toch wel een voorkeur voor het lugubere hadden. Ik was nieuwsgierig en ging binnen. De winkelbel tinkelde zachtjes, alsof hij de rust niet wilde verstoren. Een kleine, jonge dame hinkte uit een deuropening naar me toe. Haar ene been was verlamd en ze gebruikte twee krukken om zich voort te bewegen. Haar gezicht toonde een rustige glimlach.
"Kan ik u helpen?" vroeg ze. Ze had bruin haar, sluik tot aan haar schouders, met een zilveren kam als versiering.
"Ik zou graag wat rondkijken," stamelde ik. Ik had haar willen uitvragen over de griezelige voorwerpen die ze verkocht, maar wist niet goed hoe ik het onderwerp zou aansnijden. Ik bekeek porseleinen beeldjes die stuk voor stuk wonderlijke monsters voorstelden. Er waren geen draken of kobolden tussen. Die monsters behoorden tot onze fantasie, niet de hunne. De verkoopster hobbelde rond tussen haar waren. Zo nu en dan wierp ik een blik in haar richting. Heilige Ilti, wat was ze mooi en tragisch! Ze was gehandicapt en verwachtte medelijden, geen vriendschap. Ze zou voor altijd eenzaam blijven en had zich met haar lot verzoend. Haar gezicht, half lachend en half droevig, vertelde me alles. Ik had medelijden met haar, maar niet omwille van haar manke been.
"Ben jij niet Harbalus, de reiziger?" vroeg ze. Zij had me ook gadegeslagen. Ik begon heel aandachtig een set van twaalf ringen te bestuderen. Ze waren in koper en droegen monsterkoppen met ogen van edelstenen. Ze lagen losjes in een houten kistje gevoerd met wijnrood fluweel.
"Ja," mompelde ik toen de stilte te lang duurde.
"Ik dacht het wel. Mijn verloofde heeft over u gehoord."
Ik liet de ringen bijna vallen. Verloofde? Had ik de situatie hier helemaal verkeerd ingeschat? Haar glimlach had niets sereens meer, eerder ondeugend.
"Als je wil vertel ik je alles over deze antieke voorwerpen," stelde ze voor.
"Ja, natuurlijk," zei ik haastig. Dat was precies waarvoor ik deze winkel was binnengegaan. Hoe was het mogelijk dat zij me zo van mijn stuk gebracht had?
"Ik weet helemaal niets van jullie geschiedenis," waarschuwde ik.
"Komt u maar even mee," antwoordde ze. Ze wenkte me met haar hoofd en ging me voor naar een ander gedeelte van de winkel, achter een lage muur. Hier zag ik gegraveerde benen plaatjes, pijlpunten en oude werktuigen. Alles was er oud en versleten, veel ouder dan wat vooraan in de winkel lag. Eén enkele schedel lag tussen de voorwerpen. Er waren inkepingen in gemaakt, maar die waren bijna weggesleten en het kaakbeen ontbrak.
"Dit alles is gemaakt door het Schedelvolk," zei de verkoopster. Ze leunde tegen de muur en gebaarde met haar hand naar de voorwerpen. Haar handen waren slank, glad en mooi net zoals de rest van haar lichaam, maar wat me het meest opviel was haar vrijmoedigheid. Dit was een moedige vrouw, een sterke vrouw, iemand die lang geleden haar handicap overwonnen had. Ze zou iedereen die medelijden met haar had in het gezicht uitlachen. Zulke vrouwen had ik nog niet vaak gezien in Colnea.
"Het Schedelvolk leefde lang geleden hier in de streek. Hoe lang geleden, dat weten we niet precies. Ze hebben geen geschriften achtergelaten en er zijn ook geen verhalen over bekend. Waarom ze verdwenen waren, of ze zich vermengd hebben met onze voorouders, dat is allemaal een raadsel. Het enige wat we van hen teruggevonden hebben, zijn deze voorwerpen en hun knekeltempels."
"Ik heb zo'n knekeltempel gezien," zei ik. "Er was ook een begraafplaats bij, met ronde keien als gedenktekens."
De vrouw wuifde het weg.
"Die begraafplaats is van later datum. De Schedelmensen begroeven hun doden niet, of ten hoogste tijdelijk. Ze gebruikten de beenderen om tempels te bouwen."
Er liep een rilling door mij heen.
"Een griezelig volk, dat Schedelvolk. Het heeft in elk geval zijn naam niet gestolen."
"Zo dachten onze voorouders er ook over. Zij hebben die naam verzonnen," lachte ze. "Zo'n twee eeuwen geleden begonnen ze die restanten terug te vinden. Zij dachten dat het Schedelvolk iets had met lugubere onderwerpen en het werd toen de mode."
Ze wees naar het voorste gedeelte van de winkel.
"Zij maakten al die stenen schedels en monsters en dergelijke."
"Twee eeuwen geleden," zei ik, "Bedoel je dat die griezelmode al twee eeuwen voorbij is? Dan zijn deze voorwerpen ook al antiek!"
"Precies. Het grappige aan deze zaak is dat onze voorouders zich waarschijnlijk vergist hebben."
"Vergist?" vroeg ik, terwijl ik rondkeek in het recentere en griezeliger gedeelte.
"Waarschijnlijk was het Schedelvolk helemaal niet luguber ingesteld. Van hen hebben we nooit stenen doodshoofden of porseleinen monsters teruggevonden. Alleen die grote knekeltempels, die vallen natuurlijk op."
"Misschien eerden ze zo hun doden," zei ik. "Misschien dachten ze dat hun geliefde overledenen daardoor bij hen zouden blijven."
"Zo ongeveer. Ik denk dat ze zo ervoor zorgden dat iedereen hen zou herinneren."
Ze wees naar de recentere voorwerpen.
"De griezelmode is misschien wel voorbij, maar er zijn nog genoeg mensen die erin geïnteresseerd zijn."
Ik kocht er een klein aandenken. De twaalf koperen ringen metmonsterkoppen, die ik eerder bestudeerd hen om niet naar de verkoopster tekijken, vond ik best mooi, maar ze waren veel te duur. Ik koos voor een hangerin de vorm van een doodshoofd, gemaakt uit een doorschijnende, lichtblauwehalfedelsteen.
JE LEEST
De reizen van Harbalus
Genel KurguDe ontdekkingsreiziger Harbalus is dood, gestorven aan een onbekende ziekte. Hij wordt gecremeerd en krijgt een overdreven eerbetoon, maar nadien raakt hij in de vergetelheid. Zijn vriend en tegenpool, de griffier Timion, wil daar geen vrede mee nem...