3. Angst en haat

68 10 26
                                    

Caelum knikte de serveerster toe, die meteen begreep wat hij bedoelde

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Caelum knikte de serveerster toe, die meteen begreep wat hij bedoelde. Ze schonk zijn beker vol. Het bier schuimde over de rand. Hij zat in een hoek, zodat hij overzicht had over alles was er gebeurde. Hij verstopte zich in de schaduwen, een gewoonte waar hij nooit vanaf was gekomen. Hij zuchtte en wierp een schuine blik richting de deur. Katherine zou snel komen, dat wist hij. Ze moest en zou Samuel redden.

Hij kreeg gelijk. Na enkele minuten werd de deur voorzichtig opengeduwd en stapte ze naar binnen. Een koude windvlaag waaide met haar mee, en gunde Caelum een klein beetje verkoeling. Het was warm. Hij haatte de warmte.

Katherine leek uiterst oncomfortabel, omringd door al die lachende, naar bier stinkende mannen. Ze sloeg haar armen over elkaar, een verdedigende houding die ze vaak aannam als ze zich in het nauw gedreven voelde. Haar blik gleed door de ruimte, maar ze zag Caelum niet. Hij was slechts een eenzame schaduw in de hoek. Iemand waar je overheen keek.

Hij stak een oude, gerimpelde hand op. Zelfs de schaduwen konden niet verbergen dat hij oud begon te worden. Het beangstigde hem.

Katherine's ogen lichtten op. Ze haalde diep adem en stapte op hem af, zich tussen de menigte door wurmend. Toen ze eindelijk zijn tafel bereikt had ging ze met een geërgerde zucht zitten.

'Dat plan van je kan maar beter goed zijn,' mompelde ze.

Hij keek haar aan. 'Natuurlijk.' Hij schoof het bier naar haar toe. 'Wil je ook?'

Ze schudde haar hoofd. 'Ik neem geen drankjes aan van vage types.'

Caelum lachte. 'Ben ik een vaag type?'

Ze trok een wenkbrauw op als antwoord. Ze staarde naar de mensen, op haar hoede voor mogelijk gevaar. Zoals iedereen tegenwoordig deed. Ze waren bang. Bang voor de koning.

'Ik geef toe dat ik een redelijk vaag type ben. Daar heb je gelijk in, Katherine.'

'Zeg maar Kat,' zei ze. 'En vertel me over dat plan. We hebben niet veel tijd.'

Haar woorden klonken hard en direct, maar Caelum zag dat ze vreesde voor het leven van haar vriend. Dat zou van pas kunnen komen, bedacht hij zich. Dat maakte haar strijdlustig.

'Alhoewel we een krachtig tweetal zouden zijn,' begon hij, 'kunnen we dit niet met z'n tweeën klaarspelen. We hebben hulp nodig.'

Ze liet een schamper lachje horen. 'Van wie? Iedereen is bang voor de koning.'

'Jij ook. En toch ben je hier.'

Ze beet op haar lip en wendde haar blik af. 'Ik ben niet bang voor hem. Ik haat hem.'

'Haat komt vaak voor uit angst.' Caelum nam een slok bier en zette de beker met een luide klap weer op tafel. Hij wist niet waarom, maar hij vond het fijn om geluiden te maken. Zo hard mogelijk, om te laten zien dat hij er nog was. Dat hij leefde, en terugvocht.

'Bij mij niet.' Kat staarde hem nu recht aan. Haar blik was scherp en helder, als een glasscherf. Caelum wist dat het slechts een façade was. In werkelijkheid voelde ze angst. Angst en haat, zoals elk mens dat voelde. Angst maakte je menselijk, en haat gaf een gruwelijke draai aan die menselijkheid. Beiden waren ze van essentieel belang.

'En je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag.' zei Kat. 'Wie is zo idioot om met ons mee te gaan?'

Caelum glimlachte om haar ongeduld en haalde een stuk papier uit zijn zak. Hij rolde het uit op tafel. Kat staarde naar de eerste naam op de lijst.

'Nox.' Ze keek op. 'Wie is dat?'

Caelum nam nog een slok, en likte het schuim van zijn lippen. 'Een zeer krachtige demon. Nox heeft hele dorpen uitgeroeid.'

Ze lachte. 'Je maakt een grapje, mag ik hopen?'

Toen Caelum zijn hoofd schudde verdween de lach van haar gezicht.

'Het is een demon!' zei ze, net iets te hard. Anderen keken hen aan, met een wantrouwende frons op hun gezicht. 'Je bent gek,' siste ze, zachter nu.

'Misschien.' Caelum staarde naar de namen. 'Maar Nox heeft ook zijn redenen om de koning te haten, en hij zal ons met alle plezier willen helpen.'

'Als hij ons dan nog niet vermoord heeft,' merkte ze op. Ze haalde diep adem, en liet de lucht met een sissend geluid tussen haar tanden ontsnappen.

'Er is geen andere manier, Kat. Als je Samuel wilt redden moeten we opschieten.'

Ze kromp licht ineen bij het horen van die naam. Ze zweeg. Aarzelde. En maakte een besluit. Caelum kon het zien aan haar ogen, die een vastberaden, zelfverzekerde gloed kregen.

'Ik doe het.' Haar stem klonk zacht. Ze haalde een hand door haar haar. 'Ik doe het,' zei ze, met een sterkere stem. Ze stond op, en staarde Caelum afwachtend aan. 'Wat doen we hier nog? We hebben niet veel tijd.'

Caelum glimlachte voorzichtig en liep achter haar aan, tussen de menigte van dronken mensen door. Kat liep voorop. Met haar schouders duwde ze mensen aan de kant, wat haar een paar gemene opmerkingen opleverde. Ze snauwde net zo gemeen terug, niet bang om van zich af te bijten.

Ze duwde de zware deur open, die de warmte van de kroeg binnen hield. Ze stapten naar buiten, en meteen voelden ze een ijskoude windvlaag tegen hun wangen.

'Het gaat stormen,' zei Caelum, met een blik op de lucht.

'Fijn,' mompelde Kat, terwijl ze door de straten wandelde. 'Ik mag hopen dat we niet te ver moeten reizen. We hebben niet veel tijd.'

Caelum opende zijn mond, en had een antwoord klaar, maar ze schrokken op van een stem.

'Wacht!'

Gelijktijdig draaiden ze zich om. Adam stond voor hen. Zijn donkerbruine haar waaide in de wind.

'Adam?' Kat zette een stap naar hem toe. Ze stond zo dichtbij dat ze zijn geur kon ruiken. Hij rook naar een warm haardvuur, en naar kruiden. 'Wat doe jij hier?'

'I-ik...' Hij staarde haar aan, met een wanhopige blik in zijn ogen, alsof hij ook niet wist wat hij deed. 'Ik ga mee.'

'Nee.'

'Kat...' Hij wilde haar hand pakken, maar ze schudde haar hoofd.

'Je kan niet mee. Dit is levensgevaarlijk.'

'Dat is precies de reden waarom je niet alleen moet gaan.' De wind blies plukken haar in zijn gezicht, maar hij had het niet door.

'Ik red mezelf wel, Adam. Dat heb ik altijd gedaan, en dat zal ik ook altijd doen.'

Plots doorkliefde een scherp geluid de stilte, als een mes. Een schreeuw. Achter Adam verschenen drie gewapende mannen, zittend op witte paarden. Koninklijke paarden.

Het waren soldaten. Soldaten met maar één missie.

Ze wilden hen aan de galg zien.

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.
How to kill a king | DUTCHWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu