5. Het donker van verlangen

20 3 4
                                    

Meteen als ik terugkom op het kamp voel ik me schuldig

Deze afbeelding leeft onze inhoudsrichtlijnen niet na. Verwijder de afbeelding of upload een andere om verder te gaan met publiceren.

Meteen als ik terugkom op het kamp voel ik me schuldig.

Schuldig omdat ik weer excuses aan het verzinnen ben. Schuldig omdat ik met een flinke omweg heen en terug ben gelopen, zodat het niet opvalt dat ik steeds naar dezelfde plek ga. Schuldig omdat sommige soldaten me bijna trots aankijken, blij dat ik mijn werk zo grondig uitvoer.

Maar vooral schuldig omdat kapitein Nox me een goedkeurend knikje gunt.

Ik heb al onder verschillende kapiteins gewerkt, maar kapitein Nox is misschien wel de beste. Hij is met zijn zesentwintig jaar de jongste in zijn rang, maar ook een van de meest beruchte. Met zijn kracht kan hij dingen laten ontploffen, enkel door ze aan te raken. Mede door die brute kracht heeft hij zich snel omhoog gewerkt. Maar hoewel zijn kracht verwoestend en meedogenloos is, is hij allesbehalve dat.

Kapitein Nox heeft altijd oog voor zijn soldaten. Hij maakt duidelijk dat hij erboven staat, maar voelt zich nooit beter dan de rest. Ik heb hem altijd bewonderd en hij is een van mijn voorbeelden.

En nu lieg ik recht in zijn gezicht.

Ik schud een keer met mijn hoofd en probeer mijn gedachten te verzetten als ik terug op mijn plek ga staan. Links van me staat weer dezelfde altijd zo serieus kijkende soldaat die het schild in stand houdt. Nesto, weet ik inmiddels. Ik probeer hem te imiteren, net zo weinig emoties op mijn gezicht te tonen, mijn rug net zo recht en mijn lichaam net zo stil te houden. Ik probeer het perfecte toonbeeld van een soldaat te worden. Sterk, gedisciplineerd, loyaal.

Mijn ogen focussen weer op de bomen voor me en ik laat mijn kracht door de omgeving razen, op zoek naar indringers. Maar het enige wat ik voel is Novan, nog steeds vol lust, spanning en tevredenheid, die steeds verder van me verdwijnt tot hij buiten mijn bereik is.

Dan is er niets meer. Niemand meer. Dus tel ik bomen, kijk ik naar vogels en staar ik net zolang in de verte tot alles wazig wordt. Alles om maar niet aan hem te denken. Alles om mezelf rustig te houden. Ik doe net zolang alsof, totdat ik me verlies in het op wacht staan. Totdat ik me verlies in taken en routine en alles wat ik altijd al was.

><

Al snel lijken de dagen in elkaar over te lopen. Ze worden gevuld met eindeloos op de uitkijk staan, soms overdag, soms 's nachts. Met slapen op de matige veldbedden. Met eten op eenvoudige, houten banken waar je een zere kont van krijgt. De maaltijden zijn steeds hetzelfde: brood en soep en dingen uit blik.

Het is saai werk. De uren lijken zoveel op elkaar dat ik soms amper de ene maaltijd van de andere kan onderscheiden. Alleen de stand van de zon geeft nog enigszins gevoel van tijd. Toch is het draaglijk, omdat je het samen doet. Er zijn zo'n veertig soldaten die continu op het kamp verblijven, waarvan de meeste afwisselend wachtdienst hebben.

Ik vind al snel mijn plekje bij Faris, die slechts een paar jaar ouder is dan ik. We kennen elkaar vaag van training. Soms trainde ik naast mijn privélessen ook mee met de andere soldaten. Dan oefende ik met de net wat oudere demonen om mezelf extra uit te dagen en er wat van te leren.

Vind Me in het DonkerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu