Hoofdstuk 1

240 12 3
                                    

Ik fietste door het dorp, toen ik werd aangesproken door een paar kinderen. Ze waren erg aardig en vroegen hoe het met me ging. Ik wist niet goed waar ik ze van kende, maar iemand had het over die kinderen gehad. Er was 1 roodharig jongetje bij, en drie andere kindjes. Ik heb het niet zo op kleine kinderen, dus vroeg ik of ik verder mocht fietsen. De kinderen vonden dat goed, en liepen door.

Toch was ik niet bepaald rustig tijdens het fietsen. Ik had een gevoel alsof ik gevolgd werd, en keek ook de hele tijd om. Er was niemand, dus fietste ik maar door.

De dag erna hadden we een feestje van vrienden van ons. Mam en pap kletsten, terwijl ik met de oudste van hun kinderen aan het praten was. Later op het feest ging het meisje weg, logeren bij vriendinnen. Dus ging ik maar spelletjes doen op m'n mobiel. Ik kijk verschrikt op als er 3 kindjes voor m'n neus staan, dezelfde als de dag ervoor. Ze vragen of ik met ze mee wilde doen, en omdat ik niets te doen had ging ik maar mee.

Er stond een mega springkussen waar we met z'n allen op gingen. Opeens gaan 2 van de 3 kindjes weg, en die overgebleven zegt eerst tegen mij dat ik even moest wachten omdat ze iets gingen pakken, en ging daarna ook weg.

Na een paar minuten kwamen ze terug met drinken, cola voor mij. Ik had dorst van het springen, dus dronk ik alles in 1 keer op. Een paar minuten daarna voelde ik me duizelig. Ik zo tegen die kindjes: "Ik ga even een ibuprofen halen", waarop die kinderen zeiden dat zij dat gingen doen. Het beste was om te blijven zitten omdat ik wit was weggetrokken, dus ik stemde in. Ik ben in slaap gevallen denk ik, want ik werd later weer wakker. ik zag niet waar ik was, maar hoorde de hele tijd mijn naam. ik had m'n mobiel bij, en scheen ermee in het niets. Zit Niels aan de andere kant van de kamer. Hij riep dus mijn naam de hele tijd. Toen ik vroeg waarom hij mij riep en waar ik was, antwoordde hij: "Ik weet niet waar we zijn, maar we moeten hier weg". Ik vroeg waarom, en toen zei hij dat die kindjes niet zo lief zijn als dat ze lijken. Ik vroeg niet verder, want hij meende het ernstig. Het licht flitst aan, en er stond een schaduw in de deur. Het bleek onze scheikundeleraar te zijn!!! Het enige wat hij zei was "goed werk", en ging daarna weer.

De gemaskerde organisatieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu