Hoofdstuk 2

225 14 0
                                    

Ik wou gillen maar uit mijn keel kwam geen enkel geluid. Het was alsof mijn stem opgesloten zat in een kooi die bedekt was met slijm. Ik kon niet meer praten en niet meer roepen. Zelfs slikken deed pijn. Het wezen kwam traag dichterbij. Het had de lach van een hyena en het bleef de hele tijd lachen. Ik ging op het toilet staan en probeerde omhoog te klimmen. De deur was te hoog. Ik zou er nooit over kunnen. Ik wou het wel proberen maar het wezen gaf me geen tijd. Het lachte en sprong omhoog. Ik voelde een ijskoude wind langs mijn been razen. Het had mijn been bijna bereikt in zijn sprong maar het zakte opnieuw neer op de vloer. Ondanks de val bleef het wezen lachen. Het sprong opnieuw omhoog en duwde zijn tanden diep in mijn huid. Het wezen bleef hangen aan mijn been en ik zakte op de grond. Mijn hoofd belandde onzacht op de rand van het toilet. Er stroomde bloed over mijn been. Het wezen liet los en begon al het bloed weg te likken. Zijn ogen lichtten op. Blijkbaar voedde het zich met bloed. Het bereidde een tweede aanval voor en ik probeerde opnieuw te gillen. Deze keer dwaalde mijn gegil door alle gangen van de school tot diep in de lokalen. Een leerkracht die toezicht hield in de gangen kwam aangelopen. Op het moment dat ze de toiletten bijna bereikt had verdween het wezen. Het bloed vervaagde en ik deed de deur van mijn hokje open. Ze vroeg me wat er gebeurd was en ik schudde mijn hoofd. Natuurlijk was er niets gebeurd. Alleszins toch niets waar de gevolgen nog zichtbaar van waren. Als ik het haar vertelde zou ze me niet geloven. Ze keek me vragend aan terwijl ik uitgeput mijn haar uit mijn gezicht streek. Ik vroeg haar of ze mijn zus voor me kon halen. Ik wou op dat moment niemand anders zien. Mijn zus zou me wel geloven. Zij was anders. Zij wist waar ik over sprak want ze had het de eerste keer ook zien gebeuren. Blijkbaar was ik nergens veilig. Dat betekende misschien wel dat zij ook niet veilig was. Tien minuten later stond mijn zus bij me. De lerares had ons alleen gelaten en meteen na haar vertrek werden de schrammen op het gezicht van mijn zus zichtbaar. Ze was ook aangevallen. Ik beschreef hoe mijn aanvaller er uit had gezien. Het was niet het zelfde wezentje geweest. Het wezen dat zij beschreef was kleiner en het had vier poten. Het liep zoals een mens. Ondanks het feit dat het niet groot was was het wel snel. Het kon twee keer zo snel lopen als zij. Mijn zus liep snel. Volgens mij was ze het snelste meisje van de school. Als het wezen sneller liep dan haar dan konden we beter uitkijken. Dat was dan ook wat we besloten te doen. Uitkijken en op onze hoede zijn. Het eerste wat we gingen doen was echter anders. We zouden naar de directie gaan en vragen of we naar huis mochten gaan. Al snel hadden we de deur van de directie bereikt. Ik mankte een klein beetje. We vroegen aan de directeur of we toestemming kregen om de school te verlaten. Hij keek ons eerst vreemd aan maar toen kregen we toestemming. We namen onze rugzak en vertrokken met de fiets naar huis.

Ver weg van jouWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu