Hoofdstuk 16: Tristan

1.1K 111 4
                                    

Tristan

Ik word wakker met een schok. Het beeld van mijn ouders staat nog op mijn netvlies als ik rond kijk. Even heb ik geen idee waar ik ben. Ik lig in een zacht bed met een paars dekbed. Verdwaasd kijk ik om me heen. Boven me hangt een snoer met verlichting, die zwak brandt. Opeens zie ik Rowans bezorgde gezicht en alles komt terug. De Audi met haar vader. Het landgoed waar we op uitkwamen. De zware deuren met bewerkt ijzer in de ramen. Een grote hal met een enorme trap en haar ouders aan de grote acht-persoons eiken houten eettafel in de landelijke keuken. Een traan ontsnapt bij de herinnering aan de nachtmerrie en ik veeg hem snel weg. In de hoop dat het Rowan het niet is opgevallen in het donker. ‘Sorry.’ Kraak ik tegen haar. ‘Slechte droom.’ Ze knikt naar me. ‘Maakt niet uit.’ Ze zegt het zacht. Het komt allemaal door dit. Altijd, na een dag met stress, heb ik dezelfde nachtmerrie. Haar enorme bed met de zachte kussens maakt het er niet beter op. Ik heb de hele dag mijn best lopen doen. In de hoop dat haar ouders en broer me goed zullen keuren. Terwijl ik weet dat dat niet gaat gebeuren. Waarom zouden ze het ook goedkeuren. Kijk eens wat zij hebben. Ik kan haar niets geven, wat ze niet al heeft. ‘Gaat het?’ Haar stem doorbreekt mijn innerlijke strijd en ik draai me om. Ik zie haar hand dichterbij komen en pak haar pols vast. ‘Niet doen!’ grauw ik naar haar.

‘Sorry.’ Ze deinst een stukje achteruit. Geschrokken van mijn reactie. Dat was precies de bedoeling. Ik weet nog niet hoe ik hier zelf weer uit kom, maar het gaat niet werken om haar familie te overtuigen van dit. Wat dit ook is. Ik kan haar niet in gevaar brengen met mijn familiedrama. Dat staan haar ouders helemaal nooit toe. Ik sta dat niet toe. Verslagen bedenk ik me, dat ik haar gewoon niets te bieden heb, behalve drama. Ik laat mezelf uit het bed glijden en loop naar het raam. Daar klim ik in de vensterbank. ‘Wat doe je?’ Haar stem nog breekbaarder dan normaal. ‘Laat me met rust, Rowan.’ Ik hoor dat ze overeind komt in het bed. ‘Tristan?’ Ik weet zeker dat ze voelt dat ik haar wegduw. ‘Niet doen.’ Ze klinkt breekbaar. Het werkt. Ik draai mezelf richting het raam en staar over de rivier. Duw me niet weg. Ze gaat telepathisch verder. Ik reageer niet. Alsjeblieft, Tristan. Wat is er aan de hand? Met opengesperde ogen draai ik me om naar haar. “Wat is er aan de hand? Ik bezorg mezelf nachtmerries door me uit te sloven voor je ouders en je broer. Het ergste is nog, dat ik gewoon weet dat het geen zin heeft.’ Mijn stem klinkt gedempt en zwaar. Ik wil niet dat haar ouders ons horen, midden in de nacht. ‘Wat bedoel je?’ Inmiddels zit ze op haar knieën op het bed. ‘Wat ik bedoel is, dat je ouders mij nooit goed genoeg voor je vinden. Dat bestaat niet. Ik heb jou niks te bieden Rowan.’  Daarmee is het voor mij klaar en ik draai me weer om. ‘JIJ maakt niet uit, of je mij iets te bieden hebt.’ Ze zegt het met haar kaken op elkaar geklemd. Dan valt ze terug in de kussens van haar bed. Een paar minuten later hoor ik een gesmoorde snik. Ik moet op mijn lip bijten om te zorgen dat ik niet naar haar toe loop.

Ik zit nog steeds in het raam als de zon opkomt. Het is een prachtig gezicht vanuit hier. De zon achter de rivier, langzaam steeds groter wordend. Een aantal zwanen zwemmen rond. Rowan is uiteindelijk terug in slaap gevallen. Haar haar piept net boven de dekens uit. Het wordt nog een zwaar weekend maar ik ben vastbesloten.

We zitten allebei in stilte in haar slaapkamer. Ik met mijn tekenblok voor haar raam en zij achter haar laptop. Er hangt een spanning tussen ons in, die er normaal niet is. Er klinkt gerommel vanuit de gang. Op het horen van het geluid, staat Rowan op. Door haar beweging kijk ik naar haar. Zonder mij aan te kijken loopt ze naar de overloop en verdwijnt uit het zicht. Ik blijf naar de gang kijken. Vanuit de overloop hoor ik stemmen. In eerste instantie te zacht voor mij om te verstaan. Ik laat me van de vensterbank zakken en loop richting de overloop. Behoedzaam blijf ik in de deuropening staan. Ik hoor Rowans stem: ‘Ik wil het weten, pap. Wat heb je gevonden over Robbs dood.’ Haar stem klinkt ongewoon kalm. Niet zoals ik hem ken. Haar vaders stem is gedempt, maar ik kan net horen wat hij zegt: ‘Nee, Rowan. Er is niets.’ Rowan verheft meteen haar stem: ‘Dat is er wel. Jullie denken dat Brett en ik niets doorhebben. Jullie hebben niet eens in de gaten hoe anders jullie zijn geworden. Wij weten heus wel dat jullie denken dat Robb vermoord is. En dat jullie bezig zijn, dat te onderzoeken.’ Ik hoor hoe haar stem overslaat. ‘Ik heb recht om te weten wat er volgens jullie met mijn broertje is gebeurd!’ Ik stap de overloop op zodat ik Rowan kan zien. Haar vader zie ik maar gedeeltelijk. Rowan strekt haar armen naar hem uit en pakt zijn t-shirt tussen haar vuisten. ‘Je moet het zeggen pap! Ik moet het weten!’ Dan begint ze te huilen en te schreeuwen. ‘Jullie gedragen je alsof wij nog kleuters zijn!’ gilt ze. ‘Ik ben verdomme achttien! Ik weet ook wel dat niet alles een sprookje is! Je moet het zeggen!’ Ik loop met een sprintje naar de kamer. Rowan heeft haar vaders shirt nog steeds tussen haar vuisten en de tranen lopen over haar wangen. Achter het bureau tegen de muur hangt een glazen memobord met daarop een foto van Rowans broertje. Vanuit de foto zijn er verschillende lijnen getrokken. Bovenaan het bord een tijdlijn. Het doet me denken aan zo’n bord wat ze altijd in crimeseries gebruiken om te achterhalen wat er is gebeurd. Op het bureau liggen papieren verspreid. Ik kijk naar Rowans vader. Die heeft duidelijk geen idee wat hij met zijn huilende dochter aan moet. Haar moeder staat zo opgesteld, dat een groot gedeelte van het bord achter haar wegvalt. Rowan is hysterisch. Ik loop naar haar toe en pak haar vuisten vast. ‘Hey, hey.’ Sus ik zachtjes tegen haar terwijl ik mijn vingers tussen haar vuisten duw, om het shirt los te maken. ‘Rowan, doe eens rustig.’ Ze huilt in lange halen en als ik het shirt heb bevrijdt en mijn vingers in haar vuisten heb gedrukt, draait ze zich om naar mij. Op het moment dat ik denk dat ze zich tegen mij aan wil laten vallen, zakt ze naar de grond.

Van schrik knijp ik in haar vuisten, waardoor haar armen omhoog blijven. Ik zak naar beneden en schraap haar van de vloer. Voordat ik met haar naar de slaapkamer loop, geef ik haar ouders een boze blik. Dan loop ik met Rowan in mijn armen, terug naar haar slaapkamer. Ze huilt nog steeds met lange halen. Ik ga met haar op het bed zitten. Haar billen tussen mijn benen, haar benen over mijn linker been en haar bovenlijf hangt tegen dat van mij. Inmiddels is ze wel stil maar de tranen lopen nog steeds over haar wangen. Ik heb mijn armen om haar heen. Daar gaat mijn plan om te stoppen met van haar te houden. Ze ligt doodstil in mijn armen. Haar ademhaling stokt af en toe als ze nasnikt.

Na, wat wel een uur lijkt, maar een kwartier blijkt te zijn begint ze zacht tegen me te praten: ‘Je kan dit niet doen, Tristan. Het maakt me niet uit wat mijn ouders vinden. Het maakt hen ook niks uit, hoe het met mij gaat. Dat heb je zelf gezien.’ Haar stem stokt tussendoor. ‘Rowan, ik kan je dit allemaal niet geven. Alles wat je gewend bent. Dat gaat niet.’ Ik schud mijn hoofd. Ze hangt nog steeds met haar hele lijf slap tegen me aan. Alsof er geen kracht meer in haar zit. ‘Vraag je je wel eens af of ik gelukkig ben met alles wat ik volgens jou heb?’ Ze laat een korte pauze vallen voor ze verdergaat. Nog steeds met een krachteloze stem. ‘Het is zeker makkelijk, ja. Het geld. Maar ik kan niet zeggen dat ik er gelukkig van word. Hier thuis heb ik niets.’ Ik ben stil, want ik weet niet wat ik daarop moet zeggen. Om eerlijk te zijn, zou ik wel eens met Noëlle willen praten. Zeker nadat Senne laatst zei dat ze op het punt stond om te ontploffen.

Er wordt zacht op de kamerdeur geklopt. De deur gaat langzaam open en haar vaders gezicht verschijnt op het hoekje. ‘Kunnen we na het eten misschien even praten, Rowan?’ Zonder omdraaien geeft ze antwoord: ‘Alleen met Tristan erbij.’ Ik verstar door het antwoord. Waarom wil ze mij erbij hebben? Haar vader is even stil, maar stemt uiteindelijk schoorvoetend in. Hij verdwijnt weer en trekt de deur achter zich dicht. ‘Waarom wil je mij erbij hebben?’ flap ik er meteen uit, zodra de deur in het slot valt. Ze slikt hoorbaar. ‘Omdat ik denk dat, als mijn ouders gelijk hebben, de moord op jouw familie, niet de enige moorden zijn die de Nuban op hun geweten hebben.’ Langzaam dringt pas tot me door wat ze eigenlijk zegt. Ze denkt, dat als haar broertje inderdaad vermoord is, dat ook door de Nuban moet zijn. ‘Maar…’ begin ik. ‘Wat wil je met die informatie doen dan?’  Ze gaat recht zitten en kijkt me aan. Haar ogen zijn rood omrand en haar wangen zijn schraal van de tranen. Ik veeg met mijn duim over haar wang. ‘Noëlle heeft gelijk. Dit kan zomaar niet. Ze kunnen dit niet zomaar doen. We moeten iets terug doen.’ Ze kijkt me vastberaden aan. Wat heeft Noëlle hier in godsnaam mee te maken. Opeens dringt het tot me door. ‘Je hebt het er met Noëlle over gehad?’ Rowan wordt knalrood. Het dringt tot haar door wat ze me net vertelt heeft. Ze begint te stamelen. ‘Ik wilde niet… Ze was boos… Maar echt heel boos… Jij zei dat ik erover moest praten met iemand…Ik…’ Ik trek haar tegen me aan en druk een kus op haar voorhoofd. ‘Het is al goed.’

Zielkrachten 1: VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu