Hoofdstuk 31: Rowan

1K 94 5
                                    

Rowan

O die rotexamens. Gefrustreerd gooi ik het boek op de tafel. ‘Wat is er?’ Ezra kijkt me aan door zijn brillenglazen. Door het licht van de bibliotheek, zie ik mezelf erin terug. ‘Ik kan niet meer. Het is te veel. Ik moet teveel weten. Het past er niet in.’ Ik klink gefrustreerd. Ezra grinnikt. ‘Wat heb je morgen?’ Onwetend haal ik mijn schouders op. Ezra trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op. Ik pak mijn tas met een zucht. Vis mijn agenda eruit en sla die open. ‘Geschiedenis.’ Zucht ik dan. Ezra heeft zijn blik nog steeds op mij gericht. ‘Weet je alles van geschiedenis?’ Ik haalmijn schouders op. Niet zeker wetend of ik dat wel doe. ‘Als je nou eerst zorgt dat je geschiedenis kent. Dan maak je dat morgen en kun je daarna iets anders nemen, want dan kun je geschiedenis weer vergeten.’ Ik knik. Vastberaden om mijn tentamens te halen en haal mijn geschiedenis boek uit mijn tas.

Noelle loopt stil naast me. Ze is nooit zo stil. Verwachtingsvol kijk ik haar aan. Wachtend op het moment dat ze eruit gooit wat er is. Ze staart naar haar voeten terwijl dat we richting de kantine lopen. Ik besluit om het maar gewoon te vragen. ‘Noëlle, wat is er?’ Ze schrikt op uit haar gedachten en kijkt me verwart aan. ‘Huh, wat?’ Ze is ver weg. ‘Wat is er?’ Haar blik is nog steeds verwart. Schouderophalend zegt ze: ‘Ik was gewoon aan het nadenken over de tentamenweek volgende week.’ Dat verbaasd me. Het kan nooit zo zijn dat ze daarom zo ver weg was. Ik open mijn mond om het te vragen, maar klap hem even snel weer dicht. Als ze het kwijt wil, zegt ze het wel. Samen lopen we door de deur van de kantine. In een keer door naar het buffet. Noëlle is nog steeds stil. Terwijl ik een bord pak, besluit ik om Senne in te lichten. Misschien krijgt hij het eruit. Ik schep een stuk lasagne op mijn bord. Het avondeten van vanavond. Ik draai me om richting de tafel. Noëlle volgt me zwijgend. Ze schuift naast Senne. Tristan zit tegenover Senne. Verzonken in zijn gedachten. Wat heeft iedereen vandaag? ‘Hey!’ Senne is super enthousiast. Ik grijns naar hem en groet terug. Schuif aan de andere kant naast hem. Noëlle geeft geen reactie. Senne kijkt haar verbaasd aan en vervolgens naar mij. Ik haal mijn schouders op. ‘Er is iets mis. Maar ze zegt alleen dat het te maken heeft met tentamenweek.’ Fluister ik tegen hem. Hij knikt begrijpend. Tristan zit lusteloos in zijn lasagne te prikken. Senne knikt richting hem. ‘Gaat ook niet lekker.’ Fluistert hij tegen mij. Ik knik begrijpend. ‘We hebben het druk vanavond.’ Grap ik tegen hem.

Tristan loopt in gedachten voor me. Ik zet een kort sprintje in, om hem in te halen. Als ik naast hem loop, vlecht ik mijn vingers in die van hem. Er gaat een schok door hem heen. ‘Hey.’ Zeg ik zacht. ‘Kan ik met jouw mee, of moet je nog veel doen.’ Verwart schudt hij zijn hoofd. ‘Nee, prima.’ Dat is alles wat hij zegt. Stilletjes loop ik naast hem. Hij is duidelijk nog steeds in gedachten. We lopen Hambro binnen, zonder nog iets gezegd te hebben. Zwijgend de trap op en naar Tristans kamer. Binnen laat Tristan mijn hand los en ploft in de bruine stoel in de hoek. Ik ga op zijn bed zitten en kijk hem aan. Hij merkt het niet eens. ‘Tristan?’ Hij hoort me niet. Andere manier dan maar. Tristan? Hij schrikt. Ik zie de schok door zijn lijf gaan. Verdwaasd richt hij zijn blik op mij. Verwachtingsvol kijk ik hem aan. ‘Sorry,’ zegt hij dan, ‘wat wil je doen samen?’ Mijn mond zakt een stukje open van verbazing. ‘Ik wil dat je vertelt wat er is.’ Zeg ik een beetje bruusk. ‘Niet iets waar jij je druk over hoeft te maken.’ Hoofdschuddend kijkt hij mijn aan. Zijn handen in zijn schoot. Waar hij met zijn vingers speelt. ‘Jawel. Het zit jou dwars. Zeg het nou maar.’ Een diepe zucht en zijn blik op zijn handen in zijn schoot. De stilte in de kamer is haast snijdend. ‘Het is Bran.’ Tristans stem doorsnijdt de stilte. Zacht en breekbaar. ‘Hebben jullie het niet leuk gehad? Heeft hij iets gedaan?’ Ik snap er niets van? Toen ik ze vanmiddag tegenkwam zagen ze er vrolijk uit. Bran huppelde over het grasveld. Wat is er gebeurd? ‘Zeven jaar en hij is liever dood dan dat hij leeft.’ Brengt Tristan verslagen uit. ‘Wat?’ Mijn gezicht in afgrijzen. Dat heb ik vast niet goed begrepen. ‘Vanmiddag zei hij dat het misschien beter was, als hij nooit geboren was. Dan zouden mam en pap en Finn nog leven en had ik iedereen nog gehad. Dat is wat hij letterlijk zei.’ Ongelovig staar ik Tristan aan. Eindelijk richt hij zijn blik op en kijkt me aan. Zijn ogen vol verdriet. ‘Ik zei tegen hem, dat het niets uit had gemaakt. Dat de profetie er al was voor Bran. Dat er toen al mensen voor zijn gedood. Alles wat hij deed was zijn schouders ophalen en zeggen dat hij toch alleen maar in die kamer zat. Voor de rest van zijn leven.’ Het klinkt echt hartverscheurend. ‘Heb je vertelt,’ Hij onderbreekt mijn vraag. ‘Ja. Ik heb gezegd dat we aan het trainen zijn om er iets tegen te doen. Hij voelt zich gewoon alleen. Wij zijn er bijna nooit. Isabel moet werken en Sersee heeft hem gewoon in de steek gelaten.’ Als hij de naam van Sersee noemt spreekt zijn gezicht boekdelen. Woede komt in stralen van hem af. Ik denk even na. ‘Waarom kan hij zelf niks doen? Waarom sluiten we hem op? Hij heeft meerdere krachten die hij kan gebruiken. Waarom zou hij die niet gebruiken?’ Tristan kijkt niet begrijpend naar me. ‘Als ze hem zien, dan is er de kans dat iemand verraad dat hij hier is.’ Ik schud mijn hoofd. Steeds enthousiaster over mijn eigen idee. ‘Hij kan mee naar het bos. Net zoals met jou gisteren. Zelf ook trainen. We geven hem een doel. Hij kan ons helpen. Bran is degene waar het om gaat. Waarom zou hij niet voor zijn eigen lot mogen vechten?’ Tristan rolt met zijn ogen naar me. ‘Hij is pas zeven.’ Het komt eruit op een dat-is-toch-logisch-toon. Mijn ogen maak ik groter. ‘Ja, hij is zeven. Maar hij is geen normale zevenjarige Tristan. Hij heeft al veel meer meegemaakt. Is veel wijzer dan een gemiddelde zevenjarige. Een normaal kind wordt hij nooit.’ Ik heb mijn handen open voor me. Als een presenteerblaadje. In de hoop dat het valt bij hem. ‘Als ik hem was,’ zeg ik, ‘zou ik willen helpen. Iets doen tegen de mensen die mijn leven verzieken.’ Tristan denkt na. Hij bijt op de binnenkant van zijn lip. ‘Misschien moeten we hem zelf laten beslissen.’ Tristan stem weer zacht. Ik spring meteen overeind en sjor aan Tristans arm. Fervent om het nu meteen op te lossen. Tristan komt bedachtzaam overeind en loopt in gedachten achter me aan.

Mijn pas is snel en ik trek Tristan achter me aan. Die veel te langzaam loopt, naar mijn zin. Hij is nog steeds aan het dubben over mijn plan. Vastberaden loop ik de deur van Hambro uit. Op weg naar Isabel. Ik moet ervoor zorgen dat Bran bij het gesprek is. Ik weet zeker dat hij het met mij eens is. Isabel is zeker tegen en als zij tegenspreekt is de kans groot dat ze Tristan ompraat. Bran is dus van belang. ‘Tristan loop een beetje door, wil je.’ Snauw ik naar hem. Rollende ogen zijn mijn antwoord. Hij versnelt wel iets, dus het heeft gewerkt.

Ongeduldig klop ik op de deur van Isabel haar kantoor. We wachten een paar seconden, die voor mij al een eeuwigheid lijken te duren. Ik klop nog eens. De deur gaat open als mijn hand bijna het hout raakt. ‘Tristan, Rowan.’ Isabel is verbaasd om ons te zien. Ik loop langs haar heen naar binnen en sleur Tristan achter me aan. Isabel doet haar mond open om te protesteren maar ik ben haar te snel af. ‘We moeten met jou en Bran praten.’ Ze klapt haar mond weer dicht. Haar gezicht in een blanke uitdrukking. Niets vanaf te lezen. ‘Je kunt met mij praten.’ Zegt ze volhardend. Ik schud mijn hoofd voordat Tristan kan reageren. ‘Bran moet erbij zijn. Dat is belangrijk.’ Zeg ik vasthoudend. Het gaat niet werken zonder Bran. Isabel blijft staan en kijkt me zonder emotie aan. Haar handen voor haar borst gekruist. Achter me hoor ik de klink naar beneden gaan. ‘Bran ga terug naar binnen.’ Isabel sist het tegen de deur. Deze keer ben ik blij dat Bran net zo eigenwijs is als Tristan. Hij maakt de deur open en gaat naast me staan. Terwijl Tristan zijn vingers losmaakt uit mijn hand, stopt Bran zijn hand in de mijne. Elk aan een andere kant. Isabel kijkt me woedend aan. ‘Bran, ik zei,’ Bran onderbreekt haar meteen. ‘Nee, ik blijf bij Rowan.’ Ze kijkt even naar Bran om haar woedende blik meteen weer op mij te richten. Het doet me weinig. ‘Wat wil je?’ sist ze tegen mij. Compleet vergeten dat Tristan naast me staat. Haar woede alleen op mij gericht. Ik kan het hebben. Langzaam leg ik Isabel mijn plan uit. Hoe verder ik kom, hoe harder Bran gaat knijpen. Ik neem aan van enthousiasme. Dat hoop ik tenminste. Tristan staat stilletjes naast me. Weinig hulp. ´Isabel reageert meteen als ik klaar ben: ‘Dat is echt een belachelijk idee.’ Ze grinnikt gemeen. Bran gaat een stuk naar voren. Een boze blik op zijn tante. ‘Dat is het helemaal niet!’ Dat is het moment waarop Tristan eindelijk iets zegt: ‘Bran heeft gelijk en Rowan ook. Het is niet zo’n dom idee. Bran mag best voor zichzelf vechten. Het is niet dat hij de capaciteiten niet heeft.’ Tristan oogt heel rustig, maar ik voel de spanning uit zijn lijf gutsen. Isabel slaakt een minachtende zucht: ‘Hij kan de kamer niet uit Tristan.’ Ze negeert mij en Bran volledig. ‘Heb jij gemerkt dat ik gisteren met Bran naar het bos ben geweest?’ Hij kijkt haar strak aan. Bran grijnst gemeen. Isabels mond gaat open en dicht. ‘Jullie zijn wat? Weet je wat er gebeurd als ze hem zien?’ Tristan kaatst meteen terug: ‘Weet je wat er gebeurd als je een kind opgesloten houdt?’ Isabel gaat zitten. ‘Prima, maar het is jullie verantwoordelijkheid.’ Ze zegt het met haar kaken op elkaar geklemd. ‘Best.’ Snauwt Tristan. Bran slaat zijn armen om mijn middel en drukt zijn hoofd tegen mijn buik. ‘Dank je wel.’ Fluistert hij.

Oververmoeid ga ik in Tristans bed liggen. Tristan ligt naast me en staart naar het plafond. ‘Ik weet niet of dat heel slim was.’ Zegt hij tegen mij. Ik staar ook naar het plafond. ‘Dat weet ik ook niet. Dat moeten we afwachten. In ieder geval heeft Bran iets om handen.’ Tristan draait zijn hoofd naar me. Hij drukt zijn lippen op mijn voorhoofd. ‘Ik hou van je.’ Fluistert hij. Ik leg mijn voorhoofd tegen zijn borst. ‘Ik ook van jou.’ 

Zielkrachten 1: VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu