♧ - H 9 - ♧

231 17 7
                                    

Aangezien dit verhaal gekwalificeerd is voor de watty's en ik echt heel graag wil meedoen kun je nu serieus veel updates verwachten.. geen idee of ik het voor 1 augustus afkrijg want ik heb nogsteeds héél veel moeite met schrijven, ben dus heel traag en dit verhaal is nog lang niet af. duim aub voor me ik heb PANIEK

♧♧♧

Zoals beloofd vergezel ik Annah met het sneeuwschuiven in de buurt.

De vlokken vallen met bakken uit de hemel en ik kan nauwelijks zien waar ik de witte massa naartoe schuif, en of het uberhaupt nut heeft. Steeds als we een oprit sneeuwvrij hebben gemaakt en wij het onze rug toedraaien, wordt de ruimte weer met een nieuw wit laagje bedekt. Ondanks de ijskou voel ik zweet langs mijn voorhoofd druppelen van de inspanning, en ik zie dat ook Annah het zwaar begint te krijgen. Ik graai een hand vol sneeuw uit de koele hoop en laat vervolgens de schuiver erin ploffen. Dan kneed ik de sneeuw in een balletje en druk het tegen mijn voorhoofd. "Ah, dit moet je ook proberen!", zucht ik genietend. Ook Annah, die bezig is bij het huis tegenover de mijne, laat nu haar sneeuwschuiver neerploffen en grijpt naar de massa. In plaats van dat ze haarzelf voorziet van de verkoeling, werpt ze de sneeuwbal vol tegen mijn achterhoofd. "Durf je wel?!", schreeuw ik, waarop ze lacht. -"Natuurlijk durf ik dat"
Een tweede bal volgt.
"Ik zou maar oppassen!", dreig ik terwijl ik opnieuw de sneeuw in duik.
"Kom maar op!"
Enthousiast mik ik een grote bal haar kant op, maar ik mis volledig. -"Sukkel!"
Zuchtend laat ik mijn vermoeide lichaam in de sneeuw zakken. "Ik geef me over!!"
Aan de knisperende geluiden van voetstappen op de verse sneeuw hoor ik dat Annah mijn kant opkomt. Ze knielt bij mijn hoofdeinde en drukt twee sneeuwballen tegen mijn wangen, in iedere hand één. "Waaraan verdien ik dit?!", jammer ik dramatisch. Lachend haalt Annah het sneeuw van mijn wangen vandaan. "Gewoon!"
-"Nee niet weglopen, blijf zo zitten. Je bent een schild tegen de sneeuwstorm", zeg ik als Annah aanstalten maakt om overeind te komen.
"Maar ik wil chocomel drinken.."

"Wat zien jullie eruit!!", zegt Evert als we het buurtcafe binnenlopen. Het is erg rustig vandaag, niemand dorst met deze weersomstandigheden het huis te verlaten. Ik kijk naar Annah, ze lijkt net een wandelende sneeuwpop doordat het sneeuw overal aan haar kleding blijft kleven. Ik moet er waarschijnlijk ook ongeveer zo uitzien. Bezorgd neemt Evert onze jassen aan. "Ga gauw zitten jullie, er is zat plek vrij bij de verwarming." En hij heeft gelijk, op twee tafeltjes na is het hele café vrij. Annah snelt zich naar een plekje naast het raam en bekijkt het uitzicht bewonderend. Het sneeuwt zo hard dat er nauwelijks iets zichtbaar is buiten. Alles buiten is wit, alsof we ons in een hele andere wereld begeven. Niets is meer herkenbaar. Ik sluit mijn ogen en stel me even voor dat we in een onbekend café zijn ergens aan de andere kant van de wereld, in de noordpool misschien. Alleen ik en Annah.
"Noach, luister je? Wat wil je bestellen?" Annah tikt ongeduldig op mijn schouder. "Eh, ook chocomel graag", mompel ik versuft. "Niet dagdromen hé", lacht Annah. Haar hele gezicht is rood door het temperatuurverschil en haar krullen zijn vochtig en besneeuwd waardoor ze tegen haar wangen plakken. De sneeuwkristallen zitten als glittertjes over haar kapsel verspreid, en als ik even met mijn haren schud merk ik dat ook ik beglitterd ben met de natuurwondertjes.
Annah buigt zich naar me toe. "Die Tobias he? Hij heeft een tattoo zag ik.."
Ik knik. "Klopt."
-"Vind je dat niet idioot? Waarschijnlijk is het een enge gangster, ik heb gehoord dat hij uit de stad komt. Wie weet hoort hij bij een criminele bende!"
Ik denk terug aan de zwart beïnkte karper op zijn arm, welke hij liet zetten uit liefde voor het vissen. "Vast niet.."
Annah snuift ontevreden. "Ik zou maar oppassen met die knakker als ik jou was. Die jongen is niet fris in zijn hoofd."
"Maar we volgen allebei het hoger onderwijs.."
-"Dat doet er niet toe. Gekken zitten overal."

Die opmerking van Annah bleef gedurende de rest van de week in mijn hoofd hangen, waar ik ook mee bezig was. Gekken zitten overal. Misschien was de vrouw met zeven katten wiens voortuin we hadden ontsneeuwt wel gek, of de dame die onder iedere weersomstandigheid een rok tot de knieën droeg naar de zondagse kerk. Misschien is het de jongen achter de kassa die ietsjes scheel kijkt, de bejaarde man die elke ochtend naar de plas in het parkje gaat om eendjes te voeren terwijl die grote ganzen het brood toch altijd voor hun snavels weten te stelen. En misschien zou het Tobias zijn omdat hij een vereeuwdigde afbeelding van een karper met trots draagt, maar wat maakt hem nou echt gekker dan ieder van ons?

En door die gedachten merkte ik dat ik op de een of andere manier weer behoefte had om hem te spreken, om plannen te maken.  Zelfs bij het koor kwam het er niet van om een simpele woordwisseling te maken.

Ook de stad kon ik niet uit mijn gedachten verwijderen. Hoe zou het voelen om deze plek waar ik iedereen's gezicht ken te verlaten en een compleet vreemde plaats te betreden? Hoe zou de lucht ruiken in zo'n druk gebied dat ik alleen ken van televisie? Zou ik Noach blijven zonder alles dat mij tot nu toe Noach gemaakt heeft bij me te hebben?

Nog vijf minuten en de bel zal gaan, ons de vrijheid gevende de witte buitenwereld te betreden. Ik draai me om naar Tobias, die nog geconcentreerd aan zijn Nederlandse grammatica zit. Zachtjes tik ik met mijn nagels op zijn tafel.
"Zin om dadelijk te schaatsen of zoiets?" Tobias kijkt glimlachend op. "Is de drukke periode bij je werk afgelopen?" Ik knik. "Het sneeuwt minder hard dan voorheen, alles is beter bij te houden. Ik ben vrij vanmiddag, en jij?"
-"Ook. Maar ik weet niet of ik je achterop kan nemen, het is glad buiten." Hij laat zijn pen vallen en wipt zijn stoel naar achteren, compleet afgeleid van zijn huiswerk.
De bel gaat.
Naast me staat Annah op en grijpt haar tas. "Zie je morgen dan, Noach!", zegt ze en ze verdwijnt uit het lokaal.
"Tot morgen!", roep ik haar nog achterna, en ze steekt haar hand op als teken dat ze me gehoord heeft.
Ik richt me weer tot Tobias, die nogsteeds in dezelfde houding op zijn stoel zit. "We zouden op het meer hier vlakbij kunnen schaatsen", stel ik voor.
-"Ik heb alleen niet echt schaatsen bij me.."
Natuurlijk. Ik sla mijn handpalm tegen mijn voorhoofd en zucht. "Laten we gewoon naar buiten gaan, er is toch geen storm meer buiten. We vermaken ons wel." Ik knik instemmend, en samen verlaten we het inmiddels lege lokaal.

Niet alleen is de storm gesust, maar de zon laat zelfs voorzichtig haar stralen tussen de dikke wolken doorpieken. We lopen door het park naast de school, Tobias met zijn fiets aan een hand. Om ons heen vallen gesmolten brokken sneeuw van de bladeren. Het is druk, veel mensen grijpen de kans om met dit weer een frisse neus te halen. En ik geef ze groot gelijk.

"Nog van die stad hé, is dat ver van hier?", begin ik, de stilte doorbrekend.
Tobias lacht. "Zeker niet heel dichtbij, misschien een halfuurtje in de trein? Het dichtsbijzijnste station is hier ook nog dik twintig minuten fietsen vandaan, dus bij elkaar ben je zo'n vijftig minuten aan het reizen. Hoezo? Van gedachte veranderd?"
Ik kijk naar de lange brunet naast me, die mijn blik grijnzend beantwoordt. "Als ik een uurtje verderop ben, kom ik nogsteeds uit dit dorp. Als ik op de noordpool sta kom ik ook nogsteeds uit dit dorp. Zolang ik maar terugkeer verbreek ik geen ongeschreven contracten."
Alweer lacht Tobias hardop. "Wat een gedachtegang. Je denkt wel vaker veel na, of niet?"
Denk ik veel na?
-"Ja dus", reageert Tobias op mijn bedenkelijke gezicht.

Een groep ganzen steekt het pad dat we bewandelen over, wat ons even tot stilstand brengt.
"Wanneer wil je gaan?", vraagt Tobias. Ik staar naar de ganzen die langzaam hun weg naar het wak in een bevroren plas maken.
"Snel."
-"Morgen?"
Ik denk na. Morgen hebben we geen koor, maar er is aardig wat werk voor me ingepland. "Morgen zal niet lukken.."
-"Oké dan.. wat dacht je van nu? Het is pas kwart over twaalf", stelt Tobias nuchter voor.
Een stroom van adrealine schiet door mijn lichaam.
"Maar het fietsen dan?.."
-"Ik zal extra voorzichtig fietsen."
Ik kijk hem ietwat onzeker aan. "Héél voorzichtig?"
-" héél supervoorzichtig"
"Oké dan."

En ondertussen hebben de ganzen het pad verlaten.

LieveheersbeestjeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu