Hoofdstuk 12 - Spelletjes

629 25 7
                                    

"Liselot, ik weet niet of dit zo'n goed idee is."

Carla, Fenna en Liselotte staan voor de eenrichtingsspiegel. Ze kunnen verhoorkamer 1 in kijken, waar Bram en Evert tegenover Liselottes belager aan tafel zitten.

Die ochtend was Carla als eerste wakker. Ze controleerde meteen of haar rechercheurs de nacht goed doorgekomen waren zonder licht en verwarming. Ze bleken allemaal nog in een comateuze toestand te zijn. Toen Carla Fenna en Liselotte tegen elkaar aan zag liggen, vermoedde ze dat er die nacht iets voorgevallen was. Ze onderdrukte haar nieuwsgierigheid en gunde haar mensen nog een uurtje slaap.

De elektriciteit deed het weer en buiten straalde een onschuldige winterzon. Moeder natuur was gekalmeerd en in een goed humeur. Hopelijk zou de rest van de dag ook beter nieuws brengen.

Dat bleek inderdaad zo te zijn. Liselotte praatte weer. Carla observeerde bovendien dat Fenna bijna niet van Liselottes zijde week, wat haar vermoeden bevestigde dat Fenna die nacht iets met de doorbraak te maken heeft gehad.

"Ik wil hem zien," zegt Liselotte vastbesloten. Ze staat tussen Fenna en Carla in, haar armen strak over elkaar geslagen voor haar buik. Achter haar staat een kruk, maar voorlopig wil ze staan. Ze heeft inmiddels pijnstillers gehad en die maken tot nu toe alles draaglijk.

"Maar wil je ook horen wat hij te zeggen heeft?" vraagt Fenna, "Denk je dat je dat aankunt?"

"Tuurlijk. Wat hij zegt verandert niks aan de feiten."

Liselottes blik glijdt over het gezicht van de man die haar aanviel in het riool. Dan over zijn haar, zijn hals, zijn schouders, armen, handen. Meer kan ze niet van hem zien. In haar hoofd is hij een agressief monster, een sadistische psychopaat. In haar hoofd is ze doodsbang voor hem. Maar nu ze hem zo ziet zitten, realiseert ze zich dat hij een gewoon mens is. Als ze hem op straat zou tegenkomen, zou ze hem zo voorbij lopen. Een onopvallende man. Hij ziet er onverzorgd uit, niet dik, niet mager, niet bijzonder lang. Er is niks specifieks aan hem.

Toch hebben de vingers die nerveus op tafel trommelen haar keel dichtgeknepen. De grove handen hebben haar borsten gegrepen, haar heupen. Hij beweegt de knokkels van zijn rechterhand over zijn behaarde kin. Die knokkels sloegen gisteravond in op haar oog. Hij gaat verzitten in zijn stoel en laat zijn arm slap langs zijn lichaam hangen. De arm die haar tegen zijn borst drukte, die haar enkel greep en haar naar zich toe sleurde terwijl de ruwe stenen de huid op haar rug openhaalden. Er gaat een rilling door Liselotte heen.

Ze zal net zo lang naar hem blijven kijken tot het haar niks meer doet. Hij zucht en laat de adem door zijn mond ontsnappen. De mond waarmee hij haar lip scheurde toen hij zijn tong naar binnen probeerde te duwen. Een golf van misselijkheid overvalt Liselotte, en even sluit ze haar ogen. Ze gaat hier niet staan overgeven. Ze moet sterk zijn, dan gaat het sneller voorbij.

“Zo,” begint Evert het verhoor, “Slechte nacht gehad, hoop ik?”

De man grinnikt. “Kun je je voorstellen wat een nachtrust ik gehad heb vergeleken bij dat riool?”

Zijn stem brengt meer verse herinneringen boven bij Liselotte.

“Wat een prachtig exemplaar...”

Dat maakte het zo veel enger, toen het gebeurde. Dat hij weigerde haar als mens te zien. ‘Exemplaar’ had hij haar genoemd. Ze was een ding voor hem, een gebruiksvoorwerp. Het was meteen duidelijk dat hij geen enkele compassie zou tonen.

“Wat is je naam en wat deed jij in dat riool?” Evert gaat niet in op de provocatie.

“Noem mij maar Lucius. Van Lucifer.” De man moet lachen om zijn eigen grap.

SneeuwWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu