Gedeelte uit 'Reizen, boek VII, hoofdstuk XVIII', geschreven door Válnir de Jongere in het jaar 856 van de vijfde era
'(...) maar de laatste bezitting van het Rijk van de Hemelkoning Tárhain bestaat enkel in legenden. Vele bronnen die ik raadpleegde, verhaalden de teloorgang van de Witte Stad tijdens de Derde Cinddirische Oorlog. Verschillende ideeën over het einde van de stad deden de ronde: volgens sommigen is zij door de Grakh vernietigd, anderen menen dat de Witte Stad is neergestort door de brand die woedde tijdens het Xhigische Bezet aan het eind van de oorlog. Over één ding was iedereen het echter eens, namelijk dat er van de stad geen spoor werd teruggevonden. Dat vreemde fenomeen leidde tot geschriften die beweerden dat de stad zich in eeuwige nevel heeft teruggetrokken, en afgaand op het feit van de plotse verdwijning, is dit de waarschijnlijkste verklaring. Ook vieren de volkeren op de kleinere eilanden in de Cinddirische Zee traditioneel feest als er een eenzame wolk door het firmament glijdt.
Op reis door een naamloos dorpje in het zuiden van Thálad ontmoette ik echter een oude visser, die door iedereen gek werd verklaard, die beweerde reeds in de Witte Stad te zijn geweest. Op het moment dat hij het verhaal vertelde, had hij een glas of twee gedronken en was hij mogelijk onder invloed van een bedwelmend middel. Door deze en andere redenen kan ik zijn verhaal niet bevestigen, maar hij gaf volgende beschrijving van de Witte Stad, hier tot de essentie gereduceerd:
"Het eiland is min of meer rond, en het heeft een doorsnee van enkele mijlen. Er zijn ook kleinere eilanden van slechts enkele honderden schreden, die met enorme kabels en hangbruggen aan het grote eiland vasthangen om te verhinderen dat ze weg zouden zweven. Die eilanden gebruiken ze voor landbouw: er groeit graan en een plantensoort die op zeewier lijkt en die je kan koken." (Vermoedelijk gaat het hier over káyra, een eetbare Zuid-Cinddirische plant.) "Op het centrale eiland ligt de Witte Stad, op de hellingen van de heuvel in het midden. Een prachtig zicht is dat. Je kan de witte muren en de rode daken al van ver zien. Een bovenop de heuvel het enorme paleis van de Hemelkoning, helemaal van wit marmer. Als de avondzon er van achteren op schijnt lijkt het wel in brand te staan, zo glanst het. Boven het paleis hangen er altijd enkele wolkenschepen, want het paleis heeft zijn eigen luchthaven, zij het een kleintje, voor de diplomaten die rechtstreeks bij de Hemelkoning moeten zijn. Ik heb er nooit zelf een schip zien aanmeren, maar om de zoveel tijd is er een schip meer of minder.
De officiële luchthaven ligt aan de rand van het eiland. Er staan enkele gebouwen zoals in de Stad zelf, met wit bepleisterde muren en rode daken van gebakken klei. Vanuit de haven is het ongeveer een kwartier lopen naar de Stad. Omdat de windrichtingen op een vliegend eiland niet vastliggen, wordt de haven algemeen als het zuiden beschouwd, zodat het strand in het westen en het bos in het noorden ligt.
In de stad zelf kom je eerst aan de armenwijken, de zogenaamde Armenring, die als een smerige ring om de Stad liggen. De meeste huizen zijn van leem en stro, soms ook van hout, maar steen is meestal te duur. Het stinkt er verschrikkelijk, want er is geen riolering. Er is ook nauwelijks stadswacht.
Binnen in de Armenring ligt de Burgerring, en die twee worden van elkaar gescheiden door een muur met vier poorten (één in elke tussenwindrichting) die de Westmuur wordt genoemd. Achter elke poort ligt een plein, en verder dan dat plein mag je als zwerver niet komen. In de Burgerring is het in ieder geval veel netter, en er lopen meer IJzeren Mannen van de stadswacht rond. Hier zijn de muren bepleisterd, zoals in de haven, en de straten worden schoon een begaanbaar gehouden. De voorwaarden om in de Burgerring te mogen wonen zijn dat je werkt voor een erkend bedrijf en dat je in staat bent je eigen huis te betalen. Een andere voorwaarde, die eigenlijk niet in het reglement staat maar even hard als de andere wordt gecontroleerd, is dat je er verzorgd bijloopt: je moet je regelmatig wassen en je kleren moeten proper zijn. Dat klinkt belachelijk, maar het is nodig om de zwervers en bedelaars uit de Burgerring te houden.
Binnenin de Burgerring ligt de Rijkenring, met daar binnenin het paleis. Opnieuw staat er een muur, ditmaal de Grijze Muur geheten. Over wat er achter die muur ligt, weet ik niet veel, want als visser mocht ik daar niet komen; enkel de rijken komen erin. Ditmaal is de voorwaarde om er te wonen dat je de Hemelkoning persoonlijk kent of hebt gekend. Enkel de rijken dus. Ik weet enkel dat er vooral grote, marmeren villa's zijn, en dat er veel slaven wonen."
Tot zover de verklaring van deze oude visser. Nogmaals, ik kan de juistheid van zijn verhaal niet bevestigen, maar ik moet vermelden dat de man snel genoeg sprak om aan te nemen dat hij het verhaal niet ter plekke verzon.
De dolk, in mijn vorige verslag uitvoerig beschreven, blijft dus de enige aanwijzing dat de Witte Stad nog steeds bestaat. Zoals eerder verteld is hij gemaakt uit een onbekend metaal, en staat er een gestileerde afbeelding op van een paleis op een zwevend eiland.
Binnen drie maanden zal ik naar Zuid-Cinddir vertrekken, in de hoop om de bibliotheek van Quáidral meer te weten te komen over deze dolk. (...)'Het originele manuscript wordt bewaard in de bibliotheek van Róhilin, in de zaal van de oude schrijvers.
JE LEEST
Hemelkoning deel 1: De Leerling (on hold)
FantasyNíhran is vijftien jaar en leeft als straatdief in Róhilin, de vliegende stad. Omdat zijn leven hem niets dan armoede te bieden heeft, besluit hij zich kandidaat te stellen om Broeder van de IJzeren Orde te worden, het elitekorps dat tot de directe...