BWANNNNG!!!!
Ik maakte een sprongetje van schrik. Stukken kruisboog vlogen door de kelder en raakten verscheidene voorwerpen in de kamer, waarvan sommige omvielen. Uit de staander kwamen grote druppels groene vloeistof, die op de grond en op de muur spatten. Uit de restanten van de kruisboog kwam een gesis dat in volume afnam. Toen hoorde ik een ongearticuleerde schreeuw en wat gestommel van de bovenverdieping.
Ik zette alle voorzichtigheid overboord. Snel stormde ik de trap af naar de dichtstbijzijnde kast en rukte die open. Geen gouden fiolen. Ik controleerde nog een paar kasten, maar nergens waren die verrekte fiolen te vinden. Koortsachtig dwaalde mijn blik door de kelder. Er waren geen andere kasten te zien; oftewel had de elfin gelogen, oftewel had de tovenaar zijn kast weggedaan. Ik dacht eerder het laatste. Maar waar stonden de fiolen nu? Wat had ik over het hoofd gezien?
Plotseling viel het me op dat er een gat in de muur achter de kruisboog was verschenen, en dat er licht uit dat gat kwam. Snel rende ik erheen, enkel afremmend bij de plassen groene vloeistof, die ondiepe gaten in de stenen vloer begon te branden. Ik mocht het spul dankbaar zijn dat het de deur naar de geheime kamer had weggebrand. Ik schopte tegen de restanten van de grijs geverfde deur, zodat ze krakend loskwamen en op de grond vielen, en ging toen naar binnen.
Ik kwam in een kamer die werd gebruikt als inloopkast: links en rechts stonden wandkasten, zodat een gang van nauwelijks een schrede breed ontstond die na enkele schreden uitkwam bij een grote houten ton, waar een of ander wit poeder in bleek te zitten. Op het bovenste schap in de linkse kast stonden een aantal gouden fiolen. Ik greep ze bij elkaar en stopte ze snel in mijn rugzak. In een opwelling keek ik rond en graaide nog enkele fiolen mee, in de hoop dat er een duur product tussen zou zitten. Daarna rende ik het vertrek uit.
Gestommel op de trap naar de slaapkamer waarschuwde me dat er geen tijd was om te vluchten via het raam in de werkkamer. In plaats daarvan haalde ik mijn twee overgebleven fioolkatten tevoorschijn.
Fwomp. De eerste kat kwam nogal verwaaid uit de fiool en keek me aan met iets van verbazing in haar blik. Fwomp. De tweede kat miauwde luid en liet daarmee de eerste kat schrikken, zodat die enkele sprongen in de richting van de trap maakte en bij de onderste trede bleef staan.
Tenslotte liet ik de hond tevoorschijn komen. De Duitse herder schudde even met zijn hoofd, keek in het rond, en toen kregen hij en de katten elkaar in de gaten. Er klonk een heel arsenaal aan dierengeluiden toen de katten en hond in enkele seconden tijd de trap op sprongen en uit het zicht verdwenen. Ik hoorde het geluid van brekend glas, scheurend perkament, een geschrokken kreet van de magiër en tenslotte het geluid van iemand die onzacht op de grond viel. Prima. Ik liep naar de trap, voorzichtig om geen geluid te maken, en gluurde voorzichtig om het hoekje. Ik zag de tovenaar nergens, maar ik hoorde hem rechtstaan en na enkele tellen verdween een zwart silhouet door de deur naar de salon, langs waar de dieren waarschijnlijk ook waren verdwenen. Ik had wel enig medelijden met de beesten. De goden mogen weten wat een kwade tovenaar doet met de wezens doe het hadden gewaagd hem te irriteren.
Toen ik gebonk op de slaapkamertrap hoorde, sloop ik snel de kelder uit en overwoog mijn kansen. Ik zou nooit door de schoorsteen terug naar boven raken. Naar het dakraam gaan en mogelijk de tovenaar tegenkomen viel te overwegen, maar was ook op het randje van de zelfmoord. Dus lagen mijn kansen bij de deuren en ramen.
Snel haalde ik het perkament uit mijn zak. Al na enkele tellen had ik de voordeur gevonden en ik wilde net richting salon lopen toen ik de tovenaar terug naar beneden hoorde komen!
Ik wierp een gejaagde blik op de kaart: de voordeur was te ver, de oude man zou er het eerst komen. Gefrustreerd liep ik naar de tafel, greep een zware metalen fiool en gooide die uit alle macht tegen het dichtstbijzijnde raam.
Er gebeurde niets.
De fiool botste met een zware dreun tegen het raam, stuiterde terug, en viel kletterend op de grond. Intussen was de tovenaar in de salon aangekomen, dat kon ik zien aan het magische licht dat uit zijn staf moest komen en dat door de deuropening scheen. Ik deed het enige dat ik nog kon doen: ik dook achter een kast en hoopte dat ik niet gezien zou worden.
De tovenaar kwam binnen. Gelukkig wierp hij slechts een vluchtige blik in de werkkamer en ging meteen de kelder in. Al na enkele stappen liet hij een woedende schreeuw horen.
Ik besefte dat het een kwestie van seconden was. Snel greep ik in mijn buidel pijlen, maar in mijn haast duurde het even voor ik een magische vond. Snel laadde ik hem op mijn boog en spande hem, op het moment dat de tovenaar in de kelder luid vloekte. Ik richtte kort, en schoot op het raam.
De pijl knalde in paarse flitsen uit elkaar en het raam vloog aan scherven, die in de tuin belandden. Ik wilde al opspringen, toen ik werd gealarmeerd door een luid gesis. Net op tijd liet ik me plat op de grond vallen.
Een grote bal wit licht knalde tegen de kast waar ik achter lag. Stukken hout en perkament vlogen alle kanten uit een ik werd in mijn rug geraakt door een plank.
Onmiddellijk keek op. De magiër keek speurend mijn kant uit, en toen hij mijn hoofd, dat boven de kast uitstak, in de gaten kreeg, hief hij zijn lange staf op en schreeuwde een woord dat ik niet kende.
Ik trok mijn armen en benen onder me en slaagde erin weg te springen voor ik werd geraakt door de bliksem die uit de stad van de magiër kwam. Snel dook ik achter een kast, laadde mijn kruisboog, en schoot zonder te richten tussen de schappen van de kast door.
Een paarse flits en een geschrokken kreet lieten me weten dat het een goed schot was. Ik liep voorovergebogen de laatste paar schreden naar het raam, en sprong erdoorheen.
In de tuin bleef ik niet staan: mogelijk had ik de tovenaar maar half geraakt en probeerde hij nu op mij te richten. Ik rende regelrecht naar de schutting en klom eroverheen. In de tweede tuin was niemand, dus kreeg ik de kans om langzaam te stappen en mijn wild kloppende hart tot rust te laten komen. Ook in de eerste tuin, die aan de straatkant, was er vreemd genoeg niemand. De vreemde blaffende schaduw was blijkbaar tevreden met de arme kat-uit-een-flesje die ik had opgeroepen.
Ik wilde al over de schutting klimmen, toen ik werd gewaarschuwd door voetstappen in de Straat van de Flessen. En niet zomaar voetstappen. Mijn geoefende oor vertelde mij dat er minstens vijf IJzeren Mannen door de Straat liepen, twee meer dan een patrouille. Ik was dus ontdekt; waarschijnlijk had de tovenaar een magisch alarm laten afgaan of zo. Alleszins viel er niet aan te twijfelen dat die mannen voor mij kwamen.
Ik wachtte nog even tot de wachters zeker weg waren en klom toen over het hek. Snel ging ik op weg naar het einde van de straat van de Wind, om via de Straat van de Wachters naar de Westmuur te lopen.
Al na een paar stappen werd ik tegengehouden door een kreet van achter me. 'Hé jij daar, met je rugzak, kom eens hier!'
Een IJzeren Man. Zonder om te kijken begon ik naar de Straat van de Wachters te rennen, geen acht slaand op de verwensing die de Man naar mijn hoofd slingerde.
Ik besefte heel goed dat ik in de val zat. IJzeren Mannen hebben de beruchte gave om op afstand met elkaar te praten, dus op dit moment kregen alle Mannen in de hele Stad mijn aanhoudingsbevel doorgespeeld. Binnen twee minuten was ik gearresteerd, wat ik ook probeerde.
Er zat maar één ding op. Ik dook in een haag op enkele schreden van het kruispunt met de Straat van de Wachters. Snel haalde ik een fiool uit mijn rugzak en gooide daarna al mijn spullen op een hoop, inclusief mijn mes en kruisboog. Daarna gooide ik de fiool op de berg.
Mijn spullen veranderden in een zwarte wolk, die in één tel samentrok en veranderde in een klein, grijs staafje ter grootte van een potlood. Terwijl ik zware voetstappen hoorde naderen, legde ik het staafje onder een grote steen, zodat niemand het zou zien en zodat het niet weg zou rollen. Toen werd ik van achteren buiten westen geslagen.
JE LEEST
Hemelkoning deel 1: De Leerling (on hold)
FantasyNíhran is vijftien jaar en leeft als straatdief in Róhilin, de vliegende stad. Omdat zijn leven hem niets dan armoede te bieden heeft, besluit hij zich kandidaat te stellen om Broeder van de IJzeren Orde te worden, het elitekorps dat tot de directe...