2

22 3 0
                                    

Het had me veel tijd gekost om achter het geheim van het wapen te komen: ongeveer drie jaar. Al die tijd had ik het ding aan niemand anders laten zien. Zelfs niet - en dat had me veel moeite gekost - aan mijn meester, Gádran.

Gádran was een man van in de veertig. Hij had een succesvolle carrière als meesterdief achter de rug, en nu hij te oud begon te worden om nog geluidloos te sluipen, had hij een bende van jonge straatkinderen om zich heen verzameld: hij gaf hen een soort opleiding en bood hen een thuishaven, en in ruil daarvoor moesten ze een tiende van hun buit afstaan aan hem. Zijn zaakje draaide goed, hij had zelfs een huis kunnen claimen. Niet met geld natuurlijk, hij had het ingenomen.

Een huis claimen in de Armenring hield eenvoudigweg in dat je de vorige bewoners er met geweld uitjoeg. Er waren veel meer armen dan huizen in de ring, en dus had je geluk als je een huis of een dak als woonplaats had. Gádran had met tien van zijn beste leerjongens een huis ingenomen, dat nu werd gebruikt als slaapplaats en magazijn voor hemzelf en zijn favoriete leerlingen. Ik had er geen plaats, die was ik kwijtgeraakt toen ik enkele maanden geleden ruzie kreeg met Gádran over de prijs van een polsmes. Ik had toen te weinig betaald, en als straf had Gádran mijn bed aan een nieuweling gegeven. Voor mij maakte het weinig uit, ik sliep wel met twee vrienden op het dak, en mijn lessen werden toch niet stopgezet vanwege zijn talent: ik was een belangrijke bron van inkomsten voor de oude man, omdat ik meer inbraken deed in de Burgerring dan eender welke andere leerjongen van Gádran.

Die inbraken waren ook de reden dat ik zo goed was voorzien qua wapens. Ik was de enige meesterdief in Gádrans bende. Meesterdief wil zeggen dat ik diefstallen pleegde in opdracht van een cliënt. Daarvoor werd ik beter betaald dan als zakkenroller, maar het risico en de straffen waren veel groter. Het gebeurde zelden dat ik en inbraak kon plegen zonder gezien te worden, en als dat toch zo was, werd ik toch vaak gehoord. Het gebeurde zelfs dat de eigenaar van het huis de stadswacht erbij riep, en dan waren de poppen pas echt aan het dansen. Meestal slaagde ik er wel in om langs het raam of het dak te ontsnappen, maar dan was het moeilijker om het huis later nog eens binnen te komen : de bewoners waren dan op hun hoede. Dus probeerde ik altijd te zorgen dat niemand mijn bezoek merkte, hoewel ik een uitermate slechte sluiper was.

De oplossing voor dat probleem hing aan mijn polsen.

Aan mijn rechterarm zat een kleine, uitklapbare kruisboog. Het enige wat je moest doen was de ijzeren boogarmen uitklappen, de pees aanspannen, en het ding was schietklaar: je kon er projectielen ter grootte van een half potlood mee afvuren, tot wel honderd schreden ver.

Er zat echter te weinig kracht achter zo'n klein boogje om door een bepantsering heen te schieten. Daarvoor bestond een oplossing: magie. Ik had ooit een bezwering van een oude demente man geleerd die je moest uitspreken over een stokje. Als het stokje brak, kwamen er vonken paarse energie uit die de getroffen persoon een zware schok en grote brandwonden toedienden, wat genoeg was om hem te verdoven of zelfs te doden. Tegen IJzeren Mannen werkte het ook, want het liet hun bedrading smelten en dat maakte hen trager, traag genoeg voor mij om te ontkomen. Ik maakte al mijn pijlen zelf van takjes van bomen of andere stukken rommel die de goede vorm hadden.

En voor het geval ik een tegenstander tegenkwam die geen last had van de vonken, had ik aan mijn andere arm een mes hangen: een stuk staal van vijf duim , bewerkt met bezweringen om elke mogelijke vijand te doden. Ja, je hoort het goed. Staal. Echt staal! Stalen wapens waren zo zeldzaam dat niet-kenners niet eens weten wat staal is, de meesten zijn al blij als ze een ijzeren wapen in handen krijgen. Zelf wist ik pas een paar jaar af van het bestaan van het spul. De meeste wapens en harnassen waren van brons, en hier en dat was er een edelman met een ijzeren zwaard. Geen partij voor mijn stalen mes.

Het mes zat veilig in de schede op mijn onderarm, en zodra ik mijn linkerhand tot een vuist kneep en zo op de verborgen vergrendeling duwde die in mijn handpalm was verstopt, schoot het met een zacht tsjang naar buiten. Ik hield van het geluid.

Voor de kruisboog (waar ik trouwens ook stalen onderdelen op had gemonteerd) had ik honderdvijftig goudstukken neergeteld, voor het mes tachtig goudstukken, alles bij elkaar mijn buit van zo'n drie jaar stelen. Om de enorme leningen af te betalen had ik meer dan een jaar honger geleden. Nog steeds had ik grote schulden bij een corrupte edelman, die zo veel rente vroeg dat mijn schuld nauwelijks zakte. Maar het was het waard. Ik heb me nog geen enkele keer beklaagd over die aankoop, want met deze wapens kon ik riskanter missies doen. En hoe riskanter de missies, hoe meer geld ervoor werd betaald, want ik had geen concurrenten die goedkoper werkten. Zowel mijn reputatie als mijn inkomsten waren het afgelopen jaar aanzienlijk gegroeid.

Níhran Dúnaraith, zo luidde mijn bijnaam. Níhran de Bliksem. Omwille van die bijnaam had ik mijn kruisboog Bliksem gedoopt.

Maar goed, het ging over het zwaard. Zoals ik al zei, ik deed er tijden over om erachter te komen hoe het open moest, wand ik had het ding drie zomers geleden gevonden en had het pas sinds twee maand open gekregen. En natuurlijk gebeurde het volledig onverwacht.

Het ging als volgt. Op een avond zat ik op het dak van Gádrans huis pijlen voor Bliksem te maken. Ik had al een tijdje geleden ontdekt dat de bezwering beter werkte wanneer ik het zwaard vasthield; daarom had ik het altijd bij me als ik pijlen maakte. Terwijl ik zat te werken, kwam plotseling de geur van versgebakken wafels voorbij gedreven. Verbaasd keek ik op: wafels kende ik alleen maar van de Burgerring. In de Armenring werd het nooit gemaakt, want de ingrediënten waren veel te duur.

'Wel wel wel, wat is dat voor een geur?' klonk het achter mijn rug.

Ik draaide me om en zag dat Fáìdran was opgestaan van zijn slaapplaats en nu naar de rand van het dak liep. 'Het komt van Véla's zaak.'

Véla, een oude vrouw, woonde aan de overkant van de Straat van de Appels. Ze verdiende de kost met haar voedingswinkel. De leerjongens gingen er regelmatig iets eten, en Gádran had Véla verzekerd dat ze onder zijn bescherming stond. Zo zorgde hij ervoor dat ze zonder gevaar kon blijven, en stelde hij de voedselvoorraad van zijn bende veilig.

Ik stond op een liep ook naar de rand van het dak, waarbij ik zorgvuldig de zwakke plek in het dak ontweek. 'Sinds wanneer maakt Véla wafels?'

'Zijn dat wafels?' vroeg Fáìdran. Hij kwam bijna nooit in de Burgerring, dus hij herkende de geur niet. 'Wauw. Iemand heeft me verteld dat ze vorige week gebraad had, maar wafels? Misschien moeten we eens gaan kijken. Ik heb nog nooit wafels geproefd.'

Hij liep naar de rand van het dak. 'Kom je mee?' zei hij een hij verdween onder de dakrand.

Ik bleef nog even staan, draaide me toen om en slenterde naar de dakrand. 'Wie had dat van Véla verwacht', mompelde ik verwonderd. 'Eerst gebraad, nu wafels... Wat is het volgende? Roomijs? Of mango's?'

Bij het woord 'mango' kwam het zwaard, dat ik nog steeds in mijn hand had, tot leven. Met een luid sjlong schoot er een schrede staal uit de kling, en van de schrik liet ik het op het dak vallen en sprong achteruit.

Met bonkend hart staarde ik naar het zwaard, terwijl ik me afvroeg wat ik anders had gedaan dan de talloze keren dat ik achter het geheim van het zwaard probeerde te komen. Was het de wafelgeur? Had ik het wachtwoord ontdekt?

'Mango', mompelde ik zacht.

Er gebeurde niets.

Langzaam bukte ik me en raakte het zwaard aan. Er gebeurde nog steeds niets. Dat moedigde me aan om het zwaard op te rapen. Het voelde nauwelijks zwaarder aan dan mijn mes.

'Mango', zei ik iets harder, en onmiddellijk klapte het zwaard dicht. Ik schrok, maar niet zo hard als de vorige keer.

Toen begon het tot me door te dringen wat voor vondst ik net had gedaan. Na jaren van nutteloos zoeken had ik eindelijk het geheim van het zwaard ontdekt, en dan nog louter toevallig in een gewone zin. Mango. Wel, die zag ik niet aankomen.

Plotseling moest ik grinniken. De maker van dit zwaard had wel zin voor humor, als hij het woord 'mango' als wachtwoord nam; mijn wachtwoorden waren altijd nonsenswoorden, die zijn moeilijker te raden en bijgevolg veiliger.

Ik liet het zwaard nog een paar keer in een uit klappen, omdat ik het nauwelijks kon geloven, en riep toen naar Fáìdran dat hij moest komen kijken.

Hemelkoning deel 1: De Leerling (on hold)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu