Die twee dagen wachten waren ongetwijfeld de meest stresserende ervaring uit mijn leven tot nu toe. Er was niets dat ik kon doen, behalve wachten, kijken naar de anderen die één voor één door verlammende angst werden gegrepen, of denken aan de Proef, de dodelijkste ervaring in mijn leven, die met elke minuut dat dit troosteloze wolkenschip aflegde dichterbij kwam. En aangezien ik de eerste twee snel beu werd, was ik vaker met de derde bezig dan gezond voor me was. Daar kwam ook nog eens bij dat ik met elke schrede die ik dichter bij de Proef kwam, ik ook een schrede verder van Róhilin verwijderd werd, de enige stad waar ik ooit was geweest. Ik begaf me dus op onbekend terrein, misschien zelfs op de Grond.
Over het comfort tijdens de reis heb ik maar één ding te zeggen: stank. We werden goed van eten voorzien: er was brood, fruit en zelfs vlees. Tárhain was niet van plan te kijken hoelang we konden vasten. En hoewel het wolkenschip in het begin eerder klein leek, was er toch genoeg ruimte voor iedereen om de armen en benen te strekken.
Maar twee dagen lang met vijftien mensen in de puberteit in een niet verluchtbare ruimte zitten stressen, zorgt voor meer stank dan de riool van Róhilin (zelfs om zeven uur wanneer de meeste mensen hun grote boodschap doen). Het was dan ook geen wonder dat de gezichten in de ruimte steeds langer werden.
Een halve dag voor de aankomst was een klein incident de lont in het kruitvat. Toen de stukken brood van de laatste maaltijd werden uitgedeeld, liet een meisje met vuile zwarte krullen aan het andere uiteinde van het schip een stukje vallen, dat meteen door haar buur werd gepikt. Dat gebeurde elke maaltijd wel eens en meestal werd er niet op gereageerd, maar deze keer stootte het meisje een verontwaardigd ‘He, laat dat!’ uit en probeerde het stukje uit de handen van de jongen te trekken.
Natuurlijk mondde dat uit in een vuistgevecht, maar ik bleef zitten in de wetenschap dat de IJzeren Man wel zou ingrijpen, aangezien hij er met zijn neus op stond. Maar tot mijn verbazing wierp de Man één blik op de vechtende kandidaten en ging toen onverschillig tegen een muur leunen.
Na een tijd kreeg de jongen de overhand. Met zijn ene hand hield hij die van het meisje op haar rug gedrukt en met de andere graaide hij in zijn tas en haalde een lang mes tevoorschijn. En aan zijn gezicht te zien was hij van plan het te gebruiken.
Dat was het moment waarop ik in actie schoot. Ik wist niet waarom, want het ging tegen de regel in die zei dat je je met zo weinig mogelijk zaken moet bemoeien, en die regel was in het criminele milieu van levensbelang. Bovendien had ik geen problemen met een stevig gevecht; daar was ik mee opgegroeid. Maar als er wapens werden getrokken, ging het me te ver. Het had geen zin om bloed te doen vloeien als we straks toch allemaal zouden gedood worden in de Proef. Het zou alleen de bange kandidaten in deze ruimte nog banger maken.
Ik veerde recht en in drie stappen stond ik naast de jongen. Nog voor die zich helemaal had omgedraaid, sloeg ik tegen de arm waarmee hij het meisje vasthield, zodat ze zich kon lostrekken en snel een paar schreden verderop ging staan.
Maar nu had de jongen zich omgedraaid, en van dichtbij kon ik pas echt zien hoe kwaad hij was. Zijn gezicht was rood aangelopen en hij glom van het zweet.
‘Ga aan de kant, idioot!’ mompelde hij en hij probeerde me aan de kant te schuiven. Ik bleef gewoon staan, en na enkele seconden kalmeerde hij al, maar niet op de manier die ik had gewild. Met de zelfverzekerde grijns van iemand met een wapen ging hij verder.
‘Ik zei dus: ga aan de kant, idioot. Probeer niet in de weg te gaan staan als de grote kindjes gaan spelen. Ik heb namelijk een mes, zie je. Misschien weet je dat niet, maar het kan erg pijnlijk zijn als je dat tegen je hoofd krijgt.’
In één snelle beweging greep ik hem bij zijn kraag, liet het mes aan mijn linkerarm naar buiten schieten en drukte het tegen zijn keel, terwijl ik met een licht sadistisch genoegen toekeek hoe zijn gelaatsuitdrukking veranderde van zelfverzekerd naar verbaasd naar angstig. ‘Één: bloed vergieten doen we pas zodra de Proef is begonnen. Twee: spot niet met een professioneel inbreker en meervoudig moordenaar als je enkel een mes hebt, dat je ook nog verkeerd vasthoudt. En drie: laat dat mes maar los.’
Ik keek hem recht in de ogen, met die blik die geen van mijn vrienden kon verdragen. Met enige tegenzin liet hij het mes op de grond vallen, terwijl hij zijn ogen afwendde in een mengeling van woede en angst.
‘Hoe heet je?’ vroeg ik zacht. Hij antwoordde niet en keek me stuurs aan, zodat ik hem wel tegen zijn scheen moest schoppen. Hij beet op zijn tanden. ‘Gárrain.’
Ik liet hem los en zette een stap naar achteren. ‘Nou, Gárrain, je moet niet proberen de Proef te doorstaan met arrogantie en het geld van je vader. Er zijn er nog zoals ik.’ Na die woorden draaide ik me om, trok mijn kap over mijn hoofd en liep rustig terug naar mijn hoekje.
Dat was leuk. Hoewel ik nu waarschijnlijk een nieuwe vijand had gemaakt, had ik toch iemand kunnen vernederen, iets waar ik goed in was een waar ik genoegen in schepte. Het was aan de gezichten van de anderen te zien dat ik mijn reputatie had gemaakt: hier en daar wierpen kandidaten een bewonderende of angstige blik in mijn richting, in de veronderstelling dat ik hen niet zag omdat ik mijn kap ver over mijn ogen had getrokken. Maar ik zag hen wel, en ik was best tevreden met hun reactie.
***
Helaas, twee dagen duren niet eeuwig, en er kwam een moment dat er vijf IJzeren Mannen de kamer binnenkwamen met de mededeling dat we over twee minuten zouden beginnen, en dat ze bevel hadden gekregen om alle spullen mee te nemen, omdat de kandidaten voor het eerste deel van hun reis zelf materiaal kregen. Enkel wapens mochten we houden.
Braaf gaf ik mijn rugzak aan de Mannen, in de wetenschap dat ik nog een papiertje met spreuken in mijn zak had zitten.
Nadat alle spullen waren opgehaald, ging de laadklep open en kwam er een IJzeren Man binnen met een rugzak om en de letter R op zijn borst. Ik wierp een snelle blik op de rugzak; goede kwaliteit, groot, waarschijnlijk zelfs waterdicht. Daarna keek ik naar buiten.
We hingen in de lucht boven aan een stenen klif, op zo'n manier dat het wolkenschip boven de afgrond ging, maar dat je via de laadklep toch veilig de rand kon bereiken. De Man met de rugzak liep naar het meisje met de zwarte krullen, hielp haar overeind en trok haar zonder meer over de laadklep naar de klif. Ze kon enkel nog een onzekere blik naar binnen werpen voor de laadklep weer dicht ging en het wolkenschip weer opsteeg.
In één enkele minuut was de spanning in de ruimte vertienvoudigd. Niemand zei iets, niemand bewoog, het leek zelfs alsof niemand nog durfde te ademen. Ik slikte en constateerde plotseling dat er zweet in mijn ogen liep, dat ik snel wegveegde. Iedereen wist dat de volgende over enkele minuten aan de beurt was. Niemand wilde die volgende zijn.
Enkele minuten later ging de klep opnieuw open, maar deze keer kon ik van in mijn hoekje enkel blauwe lucht zien. Toen kwam de IJzeren Man met de rugzak binnen, en liep recht op mij af.
Verdomme.
Mijn hart klopte zo hard dat het een wonder mocht heten dat het niet al mijn ribben brak en ik zweette zo hard als een kleine waterval, maar ik probeerde om rustig op te staan en op een min of meer nonchalante manier door de Man naar de achterkant van het schip geleid te worden. Door de waas heen die over mijn ogen lag, zag ik hier en daar een angstig gezicht, maar ook kandidaten die probeerden bemoedigend te glimlachen. Ik beantwoordde hun glimlach grimmig en op de voet gevolgd door de IJzeren Man stapte ik de laadklep op.
Maar er was geen grond.
Ik keek even onnozel om me heen, omdat mijn overspannen brein nogal traag informatie verwerkte, maar kwam toen tot de vervelende conclusie dat het wolkenschip was geland in een vlakte - een enorme, platte, zanderige vlakte - maar dan vijftien schreden te hoog.
Verbaasd draaide ik me om naar de Man. ‘En hoe zou ik beneden moeten komen?’
‘Springen’, zei de Man doodleuk.
‘Hoezo springen? Dat is vijftien schreden! Dan mag ik mijn beenderen wel gedag zeggen!’ protesteerde ik luid. Waarom moest ik springen en die eerste kandidate niet?
‘Je zal toch moeten’, zei de Man, en voor ik er erg in had gaf hij me een stevige zet, zodat ik mijn evenwicht verloor en schreeuwend achterover stortte.
JE LEEST
Hemelkoning deel 1: De Leerling (on hold)
FantasiNíhran is vijftien jaar en leeft als straatdief in Róhilin, de vliegende stad. Omdat zijn leven hem niets dan armoede te bieden heeft, besluit hij zich kandidaat te stellen om Broeder van de IJzeren Orde te worden, het elitekorps dat tot de directe...