3

11 1 0
                                    

Sinds ik het geheim van het zwaard had ontdekt, volgde ik drie keer per week zwaardvechtlessen bij Bátlan. Bátlan was een van de oudste leerjongens van Gádran, en bovendien had hij een ijzeren zwaard buitgemaakt toen hij een edelman had overvallen. Daar pochte hij altijd mee, vooral dan met het feit dat het van ijzer was. Ik had al lang geleden besloten dat ik hem nooit mijn stalen mes zou laten zien.

Bátlans lessen vielen nog mee, buiten het feit dat hij het leuk vond mij te kleineren. Hij liet me keer op keer ondervinden hoe slecht ik was door me steeds opnieuw in te maken. Het enige wat ik daartegen kon doen was eisen om met houten zwaarden te vechten, zodat hij me niet echt kon verwonden. Zijn rotkarakter kon ik nog wel aan. Bovendien leerde ik snel bij: het duurde steeds langer voor hij mij kon verslaan. Ook was ik sneller in staat om zijn aanvallen te zien aankomen. Ik leerde om op basis van zijn houding zijn aanval te bepalen en de juiste verdediging te bedenken. Het leek wel alsof ik talent voor zwaardvechten had.

Dat irriteerde Bátlan natuurlijk. De eerste paar lessen had hij altijd vrienden meegenomen om mij uit te lachen terwijl ik op mijn donder kreeg, maar de laatste tijd waren we maar met zijn tweeën, omdat er tijdens de lessen weinig te lachen viel. Maar of Bátlan het nu leuk vond of niet, ik betaalde hem goed - een zilverstuk per les - en voor het geval hij besloot dat dat niet genoeg was, had ik nog wel een paar dreigementen die hem zouden overtuigen.

Na drie weken pleegde ik mijn eerste moord met het zwaard. Ik weet het, het klinkt spectaculairder dan het is. Ik had opdracht om een van de kaarsen uit een kroonluchter te stelen (geen idee wat die man er mee moest) en om onopgemerkt te blijven, moest ik een van de waakhonden doden.

Na twee maanden slaagde ik er voor het eerst in om Bátlan te verslaan. Het was eerder toeval, hij botste met zijn zwaard tegen de muur, maar het blijft een overwinning.

En hier sta ik dan.

Ik zou eigenlijk geen cliënten meer moeten aannemen, want het was nog maar een maand voor de Proef, dus kon ik niets met het geld doen (tenzij het misschien een astronomisch hoog bedrag zou zijn), maar op de avond dat ik dat besloot, kwam er een nieuwe cliënt bij mij aan met een hoogst interessante opdracht.

Zoals elke avond tussen vijf en acht 's avonds zat ik in mijn ‘winkel’, een hoek van de kroeg niet ver van mijn huis die werd gerund door Zúndal, een vriend van Gádran. Het was in heel Róhilin bekend dat deze kroeg vol meesterdieven en huurmoordenaars zat: wie iets moest hebben, kon in Zúndals kroeg altijd wel iemand vinden die het kon stelen. Je zocht gewoon iemand uit, je ging ermee aan een tafeltje zitten, en je noemde een persoon of voorwerp, de locatie, enkele bijzonderheden zoals beveiliging en deadline, en dan werd er over de prijs onderhandeld. Heel belangrijk is dat je niet zwak mag overkomen: je moet doen alsof je al weet wat de ander gaat zeggen vóór hij zijn mond opendoet. Dat is belangrijk: voor de klanten omdat ze dan minder snel afgeperst worden, en voor de huurmoordenaars is het belangrijk voor je imago. Je imago bepaalt (samen met je uitstraling en je reputatie) het aantal cliënten dat je krijgt, dus moet je het zo groot mogelijk zien te houden.

Toen ik die avond dus een pul bier zat te drinken in Zúndals kroeg, kwam er een vrouw in mantel binnen, aan de slanke bouw te zien een elf. In plaats van naar de toog te gaan en iets te bestellen, wat de meesten deden, bleef ze even staan, en terwijl iedereen zweeg en zich omdraaide om te kijken wie er was binnengekomen, keek ze even nonchalant om zich heen en liep toen recht op mij af.

Ik schrok even, maar liet dat niet merken. Het gebeurde niet vaak dat iemand rechtstreeks naar mij kwam, meestal was ik pas tweede of derde keus, omdat diegenen voor mij de opdracht hadden geweigerd. Ik had nog nooit een opdracht niet uitgevoerd, ik had alleen maar veel te hoge prijzen gevraagd, zodat de cliënt zelf afhaakte.

De elf was bij mijn tafeltje gekomen. ‘Dunári’, zei ze zo zacht dat alleen ik het kon horen, met dat typische elfse accent.

Ik knikte dat ze kon gaan zitten. Pas toen ik er zeker van was dat niemand nog onze kant op keek en gewoon verder praatte, boog ik me naar voren, terwijl ik de elfin de hele tijd in de ogen keek. Dat was geen pretje, overigens. Elfenogen hebben kleuren die dwars door je ziel heen boren.

‘Ik zal het kort houden’, zei ze zacht. ‘Weet je de Wijk van de Magiërs liggen?’

Ik knikte verontrust. Ik had één keer eerder bij een magiër ingebroken, en ik had het ternauwernood overleefd.

‘In de Straat van de Wind staat een groot, blauw huis. In dat huis woont een oude man, een kort dik ventje, dat magie brouwt. In de kelder van het gebouw staat een grote eiken kast, met op het bovenste schap een zestal kleine gouden fiolen. Die fiolen wil ik hebben.’

Ik knikte een paar keer traag met mijn hoofd om aan te geven dat ik nadacht. ‘Hoeveel geef je?’

‘Vijftig goudstukken.’

Ik maakte een minachtend geluid, ondanks het bedrag. ‘Vijftig? Bij een magiër? Voor die prijs loop ik tot aan z'n deur en terug.’

‘Die man plakt etiketten op al zijn fiolen. Je kan kijken welke brouwsels er het meeste waard zijn en die meenemen. Je kan daar makkelijk voor driehonderd goudstukken fiolen roven en verkopen bij zijn buren.’

Dat klonk nóg beter. Ik dacht nog even na. Bij een magiër binnendringen was een verschrikkelijk slecht idee, maar driehonderdvijftig goudstukken was meer dan ik ooit in mijn leven bij elkaar had gezien. Daarmee kon ik mijn schulden afbetalen en dingen kopen die mijn kans op slagen bij de Proef aanzienlijk zouden verhogen.

‘Ik heb een plan van het gelijkvloers, mocht dat je overtuigen’, zei de elfin nonchalant.

Ik gebaarde goedkeurend met mijn hand. ‘Wat is je deadline?’

‘Laten we zeggen…’ Ze tuitte nadenkend haar lippen. ‘Binnen twee weken.’

Ik hield mijn hoofd schuin. ‘Meen je dat serieus?’

‘Er zit haast achter.’

‘Dan wil ik honderdtwintig goudstukken.’

‘Ik vind wel iemand anders die het goedkoper doet.’

Ik maakte opnieuw een minachtend geluid. ‘Maak jezelf niets wijs. Er is niemand in deze kroeg die nog maar in de buurt van de Wijk van de Magiërs durft te komen.’

De elfin keek mij even gefrustreerd aan. Ze likte aan haar lippen; een teken dat ik haar in het nauw had gedreven. ‘Zestig.’

‘Honderdtien.’

‘Vijfentachtig.’

‘Honderd.’

‘Vijfentachtig. Hoger ga ik niet.’

‘Goed dan, vijfentachtig.’

Ik had mijn hand al uitgestoken voor ik eraan dacht dat elfen dat een onbeleefd gebaar vinden. Desalniettemin schudde ze mijn hand.

‘Goed’, zei ik nadat ik voor de zekerheid de kroeg nog eens had rondgekeken. ‘Binnen twee weken en één dag, hier aan dit tafeltje. En geef dat grondplan ook maar.’ Ik ging weer achterover leunen om aan te geven dat het gesprek voorbij was.

De elfenvrouw stond op, legde een stuk perkament op tafel en verliet de kroeg.

Ik nam het stuk perkament waarop de plattegrond stond en bekeek het even. Het zag er goed uit. Er waren weinig kamers, maar veel meubelstukken. Dat is ideaal omdat je je dan overal kan verstoppen zonder de weg kwijt te raken. Er waren ook overal ramen, hoewel ik er niet aan twijfelde dat die sterk beveiligd zouden zijn, en de buitendeuren ook; ik zou dus een amulet moeten kopen. Daar had ik het geld niet voor, maar ik kon makkelijk een kleine lening afsluiten zonder die af te betalen.

Plotseling moest ik glimlachen. Ik had net een opdracht aanvaard die volledig krankzinnig was, en net op het moment dat ik het risico het minst kon nemen.

Hemelkoning deel 1: De Leerling (on hold)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu