Hoofdstuk 19

18 7 1
                                    

Ik was al ernstig rood, maar dat is nog erger geworden. Ik wil wat zeggen maar ik went mijn gezicht af. Ik kijk in mijn ooghoeken naar Julia. Ik zie dat ze zichzelf slaat op haar hoofd. Dat doet me zeer. Ik kijk haar aan. Ze ziet dat ik naar haar staar. Ze bloost en ze staat op. Voordat ik merk wat ze doet is ze al weg. Ik zie haar door de bomen rennen. 'Julia!' schreeuw ik. Wat is ze aan het doen?! Ik sta op en ik ren achter haar aan. Ik zie haar niet meer! Ik schreeuw wanhopig haar naam. Geen reactie. Ik loop met tranen in mijn ogen terug naar het beekje. Ik zak snikkend op een rots. Ik verberg mijn gezicht in mijn handen. Het is mijn schuld! Als ik niet zo dom was om mijn hoofd weg te draaien... Ik laat de tranen stromen tot ze helemaal op zijn. Dan sta ik op en pak ik de tas. Ik ga haar zoeken! Ik ga haar vinden en ze gaat niet meer weg! Ik loop naar de plek waar ik haar voor het laatst heb gezien. Ik sta op de plek. Ik probeer te denken als Julia. Welke kant zou zei opgaan? Ik kijk naar alle mogelijke kanten. Ik zie aan mijn rechterkant een struik met rozen. Houden vrouwen niet van rozen? Ik loop er naar toe. Ik zie voetstappen in de modderige grond. Ze zijn nog vers. 'Julia?!' Ik
schreeuw haar naam in de hoop dat ze me hoort en ze naar me toe komt. Nee, nog geen vogel die reageert. Ik kijk naar de voetstappen en ze gaan naar de linkerkant. Ik volg ze in de hoop dat ze van Julia zijn. Na een tijdje wordt de grond minder modderig en worden de voetstappen minder duidelijk. Tot ze helemaal niet meer te zien zijn. Ik sta midden in een groepje wilgen. Naast de wilgen ligt een klein meertje. Het ziet er mooi uit. Het water glinstert in het licht van de opkomende maan. Het wordt al nacht. Ik moet slapen, maar ik kan echt niet slapen zonder dat ik weet of Julia oké is. Ik wil verder lopen maar ik kan bijna niets meer zien. Het is te donker. Ik besluit om te overnachten in een van de wilgen. Ik kijk naar de 5 wilgen en ik kies degene uit die het dichtst bij het water staat. Ik klim met de tas in de wilg. De barst is glad en ik val er bijna meteen al weer uit. Ik val met een plof op de grond. Er ontsnapt een kreun uit mijn mond van de pijn. Ik ben op mijn rug gevallen. Ik wil weer opstaan maar het lukt niet. Ik krijg een paniekaanval. Ik moet opstaan! Ik moet in due boom of ik moet naar Julia! Ik kan hier niet onbeschut op de grond liggen! Ik probeer nogmaals op te staan. Als ik net denk dat het lukt val ik terug en schiet er een pijnlijke steek door mijn ruggengraat. Ik blijf liggen en ik sluit mijn ogen. Net ala ik denk dat ik wegzak, hoor ik een angstaanjagend gegrom. Ik open mijn ogen. Stik! Er staat ongeveer 10 meter van mij vandaan weer zo'n raar dier! Mijn adem stokt in mijn keel. Ik voel mijn zweet over mij rug lopen. Ik kan het dier wel aan, maar niet als ik niet kan opstaan! Ik voel me machteloos en ik denk dat ik hier dood ga. Ik geef me er maar aan over en ik sluit mijn ogen. Het gegrom komt steeds dichter bij. Ik voel het gehijg nu al in mijn oor. Net als ik mijn ogen open doe en ik zie dat het dier zijn bek open heeft om mij te happen, hoor ik een gil.

BlackWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu