"Mad Father" Hoofdstuk 3

376 36 0
                                    

Ik spring uit mijn bed. Er moet wel iets gebeurd zijn, dat kan niet anders. Dat was zeker de stem van vader. Ik zou zijn stem uit duizenden herkennen. Ik moet naar hem toe, ik moet kijken of het goed met hem gaat.

Ik zo snel als ik kan naar de deur en reik naar de deurklink, maar ik doe hem niet open. Ik heb er een slecht gevoel over. Toch, tegen beter weten in, duw ik de deurklink in. De deur gaat stilletjes open en ik zie een lege gang.

Ik ren zo snel mogelijk door het huis naar de kamer van Vader.

'Urgh!'

Ik schrik me een ongeluk en sta stokstijf stil. Verstomd sta ik te luisteren. Wat was dat? Was het een stem?

Aan het eind van de gang zie ik twee gedaantes verschijnen. Hun huid lijkt van hun lijf gerukt te zijn en hun kleren zijn verscheurt. Ze zijn bedekt in bloed en ze hebben amper meer haren op hun hoofd.

Ze komen steeds dichterbij, strekken hun armen naar me uit en grijpen met hun handen naar me. Ik wil het uitgillen, schreeuwen om hulp of roepen naar Vader, maar het enige wat ik uit kan brengen is een zacht, hoog gepiep.

'Deze kant op!' zei een stem achter me. Gelukkig kan ik me weer bewegen en kijk achter me, maar ik zie niemand. Ik dacht toch echt iemand te horen.

'Is daar iemand?' Vraag ik met een trillende stem.

'Snel hier heen! Deze kant!' Zegt de stem van de onbekende. Ik heb geen andere keus, de lijken komen steeds dichterbij. Dus ik ren naar de bron van de stem en laat de lijken achter.

Ik kom de hoek om en het eerste wat ik zie is een jongen met blond, wild haar. Hij leunt tegen de muur. Ik kan vanaf deze hoek alleen zijn linkerkant zien en hij heeft net als die wezens overal bloed en zijn kleren zijn totaal versleten.

'Deze kant op!' Zegt hij heel kalm en liefdevol.

Waarom zou ik iemand vertrouwen die ik niet eens ken? Moedeer heeft me geleerd om niet met vreemden mee te gaan.

'Wie ben jij? En wat is er aan de hand?' Vraag ik. Zacht, zoals ik altijd praat.

'Deze kant op!' Hij draait zich om en wijst naar een gang. Kijk niet naar de gang, ik kijk naar zijn gezicht. Omdat hij zich omdraaide kan ik nu zijn hele gezicht zien.

'Ah!' Ik gil. Hij heeft geen rechter oog meer! Weer zo'n freak! Ik ren zo snel als ik kan terug naar waar ik vandaan kwam.

Achter me hoor ik hem nog schreeuwen 'Nee wacht nou!' Denkt hij nou echt dat ik terug kom?

Ik ren zo hard als ik kan. Als ik de hoek om kom, zie ik die twee vieze wezens weer. Ze zijn sloom, maar ze hebben al bijna mijn kamer bereikt.

Ik ren zo hard als ik kan naar mijn kamer. Die vieze wezens grijpen naar me met hun handen, maar ik ben te snel voor ze. Ik gooi de deur achter me dicht en zet een stoel onder het slot. Zo kunnen ze niet naar binnen.

Ik zak op de grond en probeer tot rust te komen. Hier ben ik veilig, blijf ik mezelf geruststellen. Ik heb alleen niet veel tijd om mezelf ook echt tot rust te krijgen.

Ik kan mijn schreeuw nog net inhouden. Ik klamp mezelf vast aan de stoel tegen de deur en kijk met grote ogen naar de boekenkast. Tegen de boekenkast staat een lange, bleke man met fel rode ogen naar me te staren.

Mad FatherWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu