Met wallen onder mijn ogen zit ik achter het stuur van mijn kleine auto. Ik ben echt op. Deze nacht heb ik niet kunnen slapen. Omdat ik bang was om weer over Luca te dromen. Ik kan geen onderscheid meer maken tussen de werkelijkheid en fantasie.
Ik weet niet wat er nou precies gebeurd is gisteren. Maar het heeft er wel voor gezorgd dat ik veel alerter ben. Ik kijk nu wel twee keer over mijn schouder voordat ik ergens naar binnen ga, bang dat als ik dat niet doe, Luca ineens voor mijn ogen zal verschijnen.
Het nare is dat ik er met niemand over kan praten. Niemand zal mij geloven. Ze zullen mij allemaal voor gek verklaren. Ik kan alleen met Luca er over praten. Hij is de oorzaak van dit alles. Door hem zijn deze waanbeelden begonnen.
Ik had eerder helemaal nergens last van. Maar Luca heeft een nieuwe wereld voor mij geopend. Hij laat me dingen zien, die niet horen te kunnen. Het is niet normaal. En het maakt me angstig. Hoewel ik tegen hem zeg dat ik dat helemaal niet ben. Maar ik weet bijna zeker dat hij die angst bij mij kan proeven. Dat moet wel.
Ik parkeer mijn auto vlak bij de ingang van het asylum. Maar ik ben niet van plan om direct uit te stappen. Ik zet mijn auto op de handrem, en laat mezelf dan naar achteren in de stoel vallen. Een diepe zucht verlaat mijn mond. Zou ik misschien kunnen vragen of mijn patiënt overgenomen kan worden door een andere psycholoog. Het klinkt misschien als opgeven. Maar ik zie geen andere oplossing.
Ik neen mijn zaken nu mee naar huis. En dat hoort niet zo te zijn. Alles wat ik doe en wat ik regel in het asylum hoort daar ook te blijven. Maar ik zie mijn cliënt nu zelfs in hallucinaties door mijn huis dwalen. Oh als iemand dit ooit te horen zou krijgen. Dan ben ik de pineut.
Ik grijp mijn tas van de passagiers stoel en komt dan voorzichtig uit de auto vandaan. Met mijn tas over mijn schouder loop ik naar de ingang toe. Bij de deur staat een beveiliger, ik heb hem hier nog niet eerder gezien. Zou hij nieuw zijn? Het gaat mij ook helemaal niets aan.
Ik passeer de breed gebouwde bewaker. Hij kijkt mij onderzoekend aan. 'Bent u Livia Finch?' vraagt de man. Ik stop met lopen en kijk de beveiliger vreemd aan. Hoe weet hij mijn naam? 'Uhm jaa' antwoord ik met een nerveus lachje. Heb ik misschien iets verkeerd gedaan.
'Goedemorgen, mag ik u pas even scannen voor u naar binnen gaat?' de man heeft aan esoort barcode-scanner-apparaat aan zijn broek hangen. 'Uhh oké, is dit een soort nieuw beveiligingssysteem? Ik heb hier namelijk helemaal niets over gehoort' ik geef de man mijn pasje aan. En wacht keurig totdat hij het gescant heeft een mij weer terug geeft.
'Dat klopt. Extra maatregelen' antwoord de man met een diepe stem. Ik ben toch een beetje wantrouwend. Sinds wanneer is de bewaking zo streng geworden. Zonder de man verder te ondervragen, loop ik aan hem voorbij het asylum in.
Ik voel zijn blik in mijn rug branden. Om niet al te opvallend te lijken, trek ik mijn handtas wat hoger op mijn schouder. Via mijn ooghoek houd ik de man in de gaten. En zoals verwacht kijkt hij direct mijn kant op. Snel draai ik mijn hoofd weer terug.
Ik begroet Karin die achter de balie aan het werk is. Ze wenkt dat ik naar haar toe moet komen. Ik trek verbaasd een wenkbrauw op en loop naar haar toe. Karin werkt hier als balie medewerkster. Ze werkt de hele week, behalve op donderdag. Dan heeft ze haar vrije dag om haar kinderen te zien. Ze is uit haar ouderlijke macht gehaald. Omdat ze een keer een ongeluk heeft gehad met de auto, waarbij twee van haar drie kinderen gewond raakte. Ze wonen nu bij hun vader.
'Livia, ik hoorde van George dat jij L. Dawn als patiënt onder je hebt?' ze heeft een pen in de hoek van haar lippen die ze afwezig heen en weer beweegt. Mijn ogen blijven bij haar pen hangen.
'Ja dat klopt, hoezo?' vraag ik.
Karin leunt iets dichter over de desk van de balie heen. 'Ik hoorde dat hij gisteravond een zware aanval kreeg, en bijna de deur van zijn cel kapot gemaakt had' ze wiebelt met haar wenkbrauwen.
JE LEEST
Unfair 🔥 (Watty Winnaar)
Beletrie"Wees niet bang, ik kan je hart hier horen kloppen" een scheve grijns klimt rond zijn lippen. "Wie ben jij?" is het eerste wat ik tegen hem zeg. Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Hij heeft zich net aan mij voorgesteld. De zenuwen breken langz...