Hoofdstuk 2.1

9 2 0
                                    

Stilte. Een lange stilte.

"Ga je nog wat zeggen en blijf je naar dat papier staren en zwijgen?" Hendrik keek me met een diepe frons aan.

"Je meent dit toch niet echt, hè?" Ik kon zijn stem bijna horen breken, eerder bezorgt dan dat hij daadwerkelijk dacht dat ik hem in de zeik nam. Hij had me direct geloofd, ik zag het aan zijn gezicht, maar het deed hem ook pijn. Ik had nu alleen geen tijd om na te denken over zijn zinloze emoties.

"Natuurlijk wel. Ik moet iets doen Hendrik, ik wil er op uit, ik wil avontuur, de zee, vrijheid... en we hebben geld nodig." Zoals ik al zei spraken we eigenlijk nooit over mijn financiële kwestie, maar ik kon niet anders.

"Als dit over je vader gaat Died, je weet dat je altijd bij ons terecht kunt. Wij hebben genoeg. Als jullie in nood zitten hoef je het maar te vragen." Ik werd bijna kwaad. Zo zou het nooit gaan lukken.

"Je snapt er ook niets van! Het gaat niet alleen om mijn vader, het gaat niet om jou of je succesvolle, rijke gezin. Het gaat hier om mij! Ik wil dit, dus zeg op, wat staat er op dat papier." Mijn wangen waren rood aangelopen en ik stond inmiddels te stampvoeten in zijn kamer. Het hielp ook totaal niet dat Hendrik het allemaal zeer grappig leek te vinden. Toen hij zag dat ik niet bepaald geamuseerd was, legde hij de affiche op bed, stond op met een zucht en liep in mijn richting. Ik voelde hoe zijn warme handen zich in mijn nek samenvouwden, zijn duimen licht strelend door mijn haarlijn.

Een koude, maar aangename rilling liep over mijn rug en zijn lentegroene ogen keken recht in de mijne. Toen drukte hij voorzichtig een kus op mijn voorhoofd en ik liet een zucht ontsnappen. De spanning van de hele morgen leek even weg te glijden toen ik mijn ogen sloot. Het ging vanzelf, ik kon het niet helpen. Zijn aanraking maakte dat ik mij op de een of andere manier week voelde vanbinnen. Niet nu, niet nu. Ik moest het een paar keer herhalen voordat ik mezelf zover kreeg om zijn handen uit mijn nek te halen, hoe fijn het ook voelde. Zijn handen liet ik alleen nog niet los.

"Hendrik, ik..." Ik kon dit keer geen woorden vinden en keek hem hulpeloos aan. Ik voelde me ineens zo klein en weerloos, maar Hendrik gaf een kneepje in mijn handen en nodigde me weer uit te gaan zitten.

"Laten we dat stuk papier van je eens bekijken." Hij knipoogde, liet één hand los en begon opnieuw die affiche te bestuderen. Ik beet op mijn lippen en sloeg mijn ogen neeg. In mijn hoofd leek alles even te tollen. Hendrik was mijn enige hoop op hulp, maar hij kon ook alles verpesten. Mijn toekomst lag, samen met mijn rechterhand, in zijn handen.

Het leek wel een eeuwigheid te duren voordat hij uitgelezen was. Hij slaakte een diepe zucht, streek zacht met zijn duim over mijn handpalm en terwijl hij zijn andere hand richting mijn wang bewoog, wist ik dat ik op hem kon vertrouwen.

"Het kan nog lastig worden, Died. Je hebt een geboorteakte nodig als bewijs van inschrijving. Ik vrees dat daarop keurig staat geschreven dat je Diede Schipper heet en van het vrouwelijk geslacht bent. Ohja, en we hebben precies anderhalve week voordat het schip weer uitvaart."

"Mijn hemel... daar heb ik nog helemaal niet aan gedacht. Wat doen we nu?" Ik geloof dat ik bleek was weggetrokken, want de lentegroene ogen keken me bezorgd aan. Plots begon het groen te fonkelen.

"Het stadshuis!"

LentegroenWhere stories live. Discover now