Hoofdstuk 2.3

4 2 0
                                    

Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak in Hendrik's oude kleren. Het zat veel te ruim, de mouwen en broekspijpen moest ik een flink stuk oprollen en het was gewoon, sja... vreemd om mijn versleten rokken in te ruilen voor een broek. Wen er maar vast aan Diede, als je straks op dat schip zit kun je niet anders.

"Klaar?" Hendrik gaf een kneepje in mijn hand, pakte een zak met spullen die we misschien nodig zouden hebben en gebaarde dat ik hem moest volgen. Het was niet noodzakelijk om voorzichtig door het huis te lopen, te fluisteren of extra stil te zijn, maar toch zorgde de spanning ervoor dat we haast geruisloos door het huis slopen. De klik van de deur die achter ons in het slot viel toen we naar buiten stapten, maakte dat mijn hart even oversloeg, maar hetzelfde moment voelde ik een stabiele, warme hand onder op mijn rug.

"Kom, laten we gaan."

Het stadshuis was een enorm gebouw midden in Amsterdam. Met grote ogen staarde ik naar de tientallen raampjes, de grote gevels en hoge koepel bovenop. Het was een imposant gebouw, zeker nu het donker was, en ik had geen flauw idee hoe Hendrik het ooit in zijn domme kop haalde om uitgerekend dít gebouw binnen te komen. Vurig wenste ik dat het oude raadshuis niet was afgebrand en vervangen was door dit gevaarte, dan maakten we misschien nog een kans.

"Hé, wat gaat er allemaal om in dat mooie koppie van jou? Ik zei toch dat ik een plan had. Kom mee, we gaan achterom." Ik zuchtte, schoof een uitstekende lok terug onder de pet die ik over mijn haren had getrokken en volgde Hendrik op een drafje. Hij schoot rechtsaf een smal steegje in en terwijl ik me nog bezighield met de gedachte of niemand ons zou volgen, botste ik vol tegen Hendrik op. Klaarblijkelijk waren we er al. Ik voelde mijn wangen weer blozen en was voor het eerst dankbaar dat de nacht zo donker was.

"Waar kijken we naar?"

"Hierzo." De warme handen die een uur geleden nog hadden geholpen mijn knoopjes dicht te maken, wrikten nu behendig een paar losse stenen uit een muurtje.

"En nu klimmen we omhoog." Hij wilde al aanstalten maken om me omhoog te helpen, maar hier kwam mijn zelfstandige trots toch weer naar boven zetten.

"Ben je gek, dat kan ik zelf ook wel. Wat zit er aan de andere kant?" Mijn ogen waren inmiddels gewend aan de zwarte nacht, maar ik kon nog steeds niet door muren heen kijken. Hendrik schonk me een korte glimlach, maar zei niets. In plaats daarvan gaf hij me toch een eerste zetje en voorzichtig begon ik omhoog te klimmen. Het was niet mijn sterkste vak. De ruwe stenen deden zeer aan mijn handen en het was lastig om grip te houden, maar het hielp in ieder geval mee dat ik een broek aan had. Ik moest nog een klein stukje toen ik ineens met mijn mouw achter een scherp uitstekende steen bleef haken. Ik kon de stof horen scheuren en nog geen seconde later voelde ik een snijdende tinteling door mijn arm gaan. Ik moest tenminste tien centimeter hebben opengehaald. Laat je niet kennen, tanden op elkaar en gaan.

Ik had het gered, maar nu zat ik met een been links en een been rechts boven op het muurtje. Wat nu?

"Springen!"

"Je bent echt gek, weet je dat?"

"Hé, wie wil er nou met dat verdraaide schip mee, jij of ik?"

"Sst, niet zo hard!" Boos keek ik Hendrik aan, maar het had me wel de laatste motivatie gegeven die ik nodig had. Ik zwaaide mijn andere been over het muurtje en zonder te kijken sprong ik naar beneden.

Wonder boven wonder was de landing zacht. Voorbereiding was inderdaad het halve werk, want Hendrik had precies de plek geweten waar stapels dikke lakens opgestapeld lagen. Ik kon een grijns niet onderdrukken, maar die verdween als sneeuw voor de zon toen ik mijn arm inspecteerde. Een diepe snee liep van mijn elleboog tot halverwege mijn onderarm en het bloed stroomde door tot aan mijn pols. Net toen ik mijn arm weer wilde verbergen sprong mijn redder in nood naast me neer.

LentegroenWhere stories live. Discover now