3.5

15 3 49
                                    

Het had een rustige avond moeten zijn. En dat was het ook, tot op het moment dat er een groep demonen voor hen was verschenen. Een boze groep demonen.

Víðarr stopte met wandelen en trok een wenkbrauw op. "Goedenavond, kan ik iets voor jullie doen?" Ze vouwden hun handen zenuwachtig in elkaar. Hun duimen wreven ze hard over hun handen, een tweede teken dat ze zich hier niet comfortabel bij voelden.

"Kan ik iets voor jullie doen?" sprak een van de demonen spottend hen na. "Je kan stoppen met engelen neuken, engelenhoer." Hoe wisten zij daarvan? Cialan zou het niet hebben doorverteld, en zeker niet aan demonen. Van Medow wisten ze het niet zo goed. Al hadden ze wel verwacht dat hij het voor zich zou kunnen houden. Misschien hadden ze het wel helemaal op een andere manier ontdekt. Víðarr zou er waarschijnlijk niet achter komen. Of dat dachten ze toch.

"Mijn seksleven zijn jullie zaken niet, geloof ik," mompelden ze luid genoeg om gehoord te worden door de groep. Hun hartslag klopte in hun keel. Wat de demonen hier ook kwamen doen, het kon niets goeds zijn.

"Het zijn onze zaken wanneer een van ons een engel neukt," snauwde de demon hen toe. De rest van zijn groep omsingelde Víðarr, die er ongemakkelijk bijstond. Ze wipten van het ene been op het andere.

Víðarr fronste. Daar zagen ze de logica niet van in. "Wat heeft dat met jullie te maken? Het is niet dat ik het aan jullie neus heb gehangen, en wat ik doe heeft geen effect op de rest van jullie."

"Het is wel aan onze neus gehangen. Door Meyduloath zelfs," sprak een van de andere demonen. Ze gromde de woorden. Haar haren hingen wat voor haar gezicht, maar nog steeds was het duidelijk dat ze haar tanden ontblootte.

Ietwat geïntimideerd stapte Víðarr naar achteren toe, waardoor ze met hun rug tegen de koude muur achter zich botsten. "En wat heb ik daar dan mee te maken? Ga bij Medow klagen. Het was zijn idee in de eerste plaats." Snel dachten ze na. Een grijns vormde zich om hun lippen. "Heeft Medow ook verteld hoe kinky het was? Ik snap al hoe het is, jullie zijn gewoon jaloers dat jullie er niet bij waren."

Er klonk protesterend gesis van de demonen. De man sprak weer. "Wij zouden nooit zoiets walgelijks doen, engelenhoer."

Víðarr kon het niet laten om te lachen met die bijnaam. "Oh, kom op. Ik heb die engel amper aangeraakt. Medow was er nogal bezittelijk over."

De demon keek hen woedend aan. "Houd de details voor jezelf."

"Details? Dat waren geen details. Details zouden zijn als ik je vertel over hoe Medow me heeft vastgebonden aan het bed en met zijn tong naar bepaalde-"

Ruw werden ze onderbroken. "Zwijg, slet!"

"Aw, bijnamen. Hoe lief van je." Ze maakten met wat moeite oogcontact om duidelijk te proberen maken dat ze niet bang waren. Wat ze wel waren, maar zolang ze het konden verbergen waren ze beter af. Ze openden hun mond om verder te spreken, al kwamen ze daar niet ver mee. Bijna meteen werden ze onderbroken doordat de vrouwelijke demon naar voren stapte en hen bij hun keel vastgreep om hen zo tegen de muur te drukken.

Happend naar adem greep Víðarr de polsen van de vrouw vast. "Laat- laat me los," spraken ze moeizaam. Door hun kleine gestalte, en de grotere lengte van de vrouw, kwamen hun voeten los van de grond. Even hingen ze daar, zonder de mogelijkheid om hun voeten op de grond te plaatsen of zelfs maar adem te halen. Hun luchtpijp leek verpulverd te worden onder de stevige greep. Paniekerig schopten ze naar de benen van de vrouw in een poging los te komen, wat niet lukte.

"Nu heb je niet meer zo'n grote mond, hè?" De vrouw grijnsde. "Veel beter zo, als je het mij vraagt."

Natuurlijk hadden ze geen grote mond meer, ze werden gewurgd. Hun zicht begon wat wazig te worden en hun greep op de vrouw haar handen verslapte meer en meer met de seconde. Uiteindelijk glipten hun handen weg.

Er klonk geblaf, vaag ver weg. Nog net zag Víðarr een zwarte veeg in hun gezichtsveld verschijnen, en even later vielen hun ogen dicht en werd hun lichaam slap.

*

Eolann beet de eerste demon in zijn kuiten. Een schreeuw verliet de ander zijn lippen. Goed. Dat kreeg je dan als je zijn demon aanviel. Hij voelde het vlees tussen zijn tanden scheuren. Een lage grom kwam dreigend uit zijn keel.

Een reeks vloekwoorden verliet de mond van de demon. "Ga van me af, rotbeest!" Hij schudde hard met zijn been in een poging de hond van zich af te krijgen, maar de tanden staken zo diep in zijn been dat het niet ging. "Verdomme!" Hij schreeuwde het uit.

Uiteindelijk liet Eolann de demon gaan, al zorgde hij ervoor dat die vloekend van de scene wegliep. Onmiddellijk draaide de hond zich om naar de volgende demon; de vrouw die nog steeds Víðarrs lichaam tegen de muur hield. Ze leek niet van plan te zijn hen levend los te laten.

Grommend sprong hij tegen haar aan. Waar hij niet bij had stilgestaan, was dat ze nu Víðarr op de grond zou laten vallen. En de blonde demon was nog buiten bewustzijn, dus ze zouden niet op hun benen kunnen staan. Voordat hij daar echter verder over kon nadenken, duwde hij de vrouw plat door de kracht die achter zijn sprong zat. Ze viel lelijk op haar hoofd en Eolann hoorde een misselijkmakende krak. Oeps. Die kwam niet meer recht. Al zou hij zich daar niet te druk om maken. Ze was een demon. Ze zou in orde zijn.

Door zijn actie, keken de andere demonen hem verschrikt aan. Ze raapten haastig het lichaam van de vrouw op en renden ermee weg. Dat konden ze wel, rennen. Uiteraard.

Bezorgd over hun baasje, stapte Eolann naar het gezicht van Víðarr toe. Hij snuffelde voorzichtig en merkte een straaltje bloed op dat uit hun neus was gelopen. Een korte piep ontsnapte zijn keel, al besefte hij snel genoeg dat niemand hem kon horen.

Hij moest Víðarr thuis zien te krijgen. Maar hoe? Hij was te klein om hen voort te trekken, en hij wist niet hoe zwaar ze gewond waren dus misschien was trekken sowieso geen goed idee. Zouden ze de vrouw bij wie ze woonden gaan halen? Maar dan zou hij de demon achterlaten.

Niet wetend wat hij moest doen, besloot hij te gaan zitten. Hij zou wachten totdat de demon bijkwam. Hopelijk duurde dat niet te lang.

*

Happend naar adem kwam Víðarr bij. Hun keel deed verdomd veel pijn. Geschrokken door de druk die ze voelden, grepen ze met hun handen naar hun keel. Waar waren ze?

Naast zich bewoog iets. Traag richtten ze hun blik op hetgeen wat daar bij hun stond, om tot hun grote opluchting te ontdekken dat het Eolann was. "Oh, hey maat." De woorden kwamen er moeizaam uit, hun stembanden deden pijn toen ze spraken. Verdomme. "Bedankt," fluisterden ze zacht. Ze voelden iets op hun lip, en toen ze hun hand erover veegden zagen ze dat het bloed was.

Ietwat duizelig duwden ze zichzelf overeind. Eolann rende rondjes rond hun benen. Steun zoekend bij de muur, lukte het hen om te staan. Dat was toch al iets wat meezat. Zuchtend lieten ze hun hand van de muur wegvallen. Ze verloren hun evenwicht niet. Gelukkig. Voorzichtig zetten ze een stap naar voren. Dat ging ook nog goed. Het zou hen wel lukken, hoopten ze.

Langzaam om de duizeligheid niet te verergeren, stapten ze zij aan zij met hun hond naar Fodla haar huis.

Een hele wandeling en wat gestruikel later, waren ze er eindelijk in geslaagd om de bekende voordeur binnen bereik te krijgen. Opgelucht klopten ze aan, te vermoeid om op zoek te gaan naar hun eigen set sleutels. Nog geen minuut later opende Fodla de deur. Ze nam hen gehaast in zich op en keek hen verschrikt aan.

"Wat is er gebeurd?" Ze ondersteunde hen en leidde hen naar de woonkamer.

Víðarr schudde hun hoofd en liet zich zakken op de zetel. Opgelucht ademden ze diep uit, wat de pijn aan hun keel deed opflakkeren. Ze sloten hun ogen, verlangend naar slaap. Slaap die ze niet zouden krijgen.

"Víðarr, vertel me wat er is gebeurd. Er hangt bloed aan je gezicht en je keel is rood."

Verstoord opende de demon hun ogen weer. "Niets belangrijks," mompelden ze traag.

"Alsjeblieft?"

zij die vervolgens vergeten werden [verhalenbundel]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu