3.10

23 3 143
                                    

"Gaan we dit echt doen?" Cathán klonk niet al te overtuigd. Zijn blik hing vastgenageld aan het beeld voor hem: Fingín die zich aan het uitkleden was. "Ik bedoel maar, kunnen we het niet zelf? Hebben we echt hulp nodig van een demon?"

"Schat, ikzelf ben een demon. Iets waar je geen probleem mee hebt. Waarom zou Medow een probleem zijn?" De roodharige gooide zijn broek op het bed en trok zijn onderbroek vervolgens ook mee uit. Hij twijfelde bij zijn sokken, maar besloot op veilig te spelen en ook deze uit te doen.

"Ja, maar jij bent jij. Hij is- hij is Lust." Cathán haalde een hand door zijn haren heen. "Ik weet het niet, hoor. Is het niet gevaarlijk?"

Hoofdschuddend keek Fingín hem aan. Zijn blik verzachtte. "Het is oké, Cath. Hij zal ons niets doen. Hij is een vriend van Víðarr, en hij kent mij. Een beetje dan toch." Hij wachtte totdat Cathán knikte en glimlachte hem dan bemoedigend toe. "Hier gaan we dan," mompelde hij half tegen zichzelf. "Dit gaat er zo idioot uitzien." Diep haalde hij adem. "Meyduloath! Meyduloath! Meyduloath! Meydu-" Hij werd onderbroken door de plotse verschijning van de andere demon.

"Oh, jij ziet er sexy uit vandaag," sprak Fingín meer tegen zichzelf dan tegen Meyduloath. De ander had een strakke leren broek aan die mooi de vorm van zijn achterwerk accentueerde, coole hoge laarzen en een sjaal losjes om zijn nek gewikkeld. In zijn handen was een korte zweep te vinden.

Meyduloath keek kort verbaasd rond en lijkt dan door te hebben dat Fingín naakt was, wat nodig was geweest om hem op te roepen. Geïnteresseerd keek hij de andere demon even aan, wat al snel onderbroken werd door Cathán die hem een boze blik gaf en gehaast voor Fingín ging staan om het uitzicht te blokkeren. De demon kon het niet laten een speelse knipoog te tonen voordat hij zich op het bed zette, benen uitdagend wijd open. "Dus, aan wat heb ik de eer te danken dat ik opgeroepen word door twee knappe jongemannen?"

Zonder dat Cathán het wilde, werd zijn hoofd knalrood. Hij nam een van zijn messen van het nachtkastje en wilde naar Meyduloath toestappen om hem eens goed neer te steken, maar wordt nog net op tijd door Fingín tegengehouden.

"Medow, hey. Sorry van Cathán. We hebben je opgeroepen omdat we je hulp nodig hebben bij iets." Cathán mompelde dat het hen heus wel zou lukken zonder hulp, maar dat werd handig genegeerd door zijn vriendje. "Je kent Conway? Hij heeft een van Seanáns vleugels genomen en hoe hard Seanán me nu ook haat, we waren close ooit. En ik pik dit niet. Niemand raakt mijn broeder zomaar aan." Hij haalde even adem. "Van Víðarr heb ik gehoord dat je een reden hebt om ons te helpen. Je zou informatie hebben over hem?"

Begrijpend knikte Medow. "Ik heb de informatie niet, maar mijn vriendje Cialan wel. We zouden naar hem toe moeten gaan om de informatie te halen."

Wantrouwend keek Cathán hem aan. "Waarom komt hij niet hierheen met de informatie? Of stuurt hij het naar je door?" Langzaam legde hij zijn mes weer neer, waarop hij een goedkeurend knikje van Fingín ontving.

"Conway heeft Cialan zo goed te pakken gekregen dat hij rust nodig heeft. Zijn relatie met Hemel is, nou ja, het is wat verpest, waardoor genezen nu vooral op aarde gebeurd. Hij is waarschijnlijk in een diepe slaap, merkt niet dat iemand hem belt of zoiets. Daarnaast, het is niet ver, dat beloof ik. We zijn er zo."

Nog niet helemaal overtuigd, rechtte Cathán zijn rug. "Oké, dan gaan we maar." Hij keek droog toe hoe Fingín al naar de deur liep, nog volledig naakt, en gooide de stapel kleren naar de jongen toe. "Doe verdomme iets aan je lijf, Fin."

Nadat de demon aangekleed was, begaf het drietal zich naar buiten. Ze liepen de kant van de stad op waar de huizen langzaam overgingen in flatgebouwen, waar de engel zijn thuis had gemaakt.

"Hoe gaat het ondertussen met Cialan?" vroeg Fingín voorzichtig. Hij was naast Medow gaan lopen, wat ervoor zorgde dat Cathán wat achter hen tweeën aanliep.

zij die vervolgens vergeten werden [verhalenbundel]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu