Hoofdstuk 5 - Deel 1

71 8 0
                                    

Mijn handen tintelen, en vervolgens begint mijn rechtervoet. Alsof mijn lichaam langzaam weer tot leven wordt gebracht. De zwarte donkerte wordt langzaamaan grijs, om vervolgens een roodachtige gloed te krijgen.

Mijn oogleden voelen zwaar. Ik kan ze nauwelijks open krijgen. Nadat ik een paar keer met mijn wenkbrauwen heb getrokken en mijn voorhoofd heb gefronst lukt het me eindelijk om door mijn wimpers heen te kijken. Alles is wazig en overdekt met een grijsachtige gloed, maar langzaam begint mijn omgeving vormen aan te nemen.

'Hailey? Ben je er weer?'

Ik herken de stem, maar er komt geen naam bij me op. Pas als ik het pluizige haar achter haar oren zie, weet ik dat het Mary is. Haar grijze ogen kijken naar mij, naar mijn lichaam onder de dekens.

Ik zou willen dat ze wegging. Verdween uit mijn kamer, oploste in het niets. Ik draai mijn hoofd weg, wil wegzinken in mijn kussens.

Je hebt het verpest, Hailey. Je hebt het compleet verprutst.

'Hailey?'

Ik wil de blik in haar ogen niet zien. Ik wil niet weten hoe erg ze me veracht. Mijn borstkas doet zeer. Het lijkt bijna alsof een knaagdier zich in mijn binnenste geworteld heeft en mijn hart nu heeft uitgekozen om op te knabbelen. Langzaam wordt het opgegeten, stroomt mijn bloed weg, tot ik alleen nog maar leegte voel. Leegte, en schaamte. Schaamte voor de dingen die ik had moeten bedwingen, de dingen die ik niet onder controle heb, waardoor ik zo'n ontzettende hekel aan mezelf krijg. Ze had het niet mogen zien. Ik had sterk moeten blijven, zeker waar er anderen bij waren. Als ik alleen ben, is het begin van een aanval nog meer beangstigend, maar dan kan ik in ieder geval nog altijd een manier vinden om het te verbergen voor andere mensen. Nu heeft iedereen het gezien.

Een klein deel van mij durft het om in opstand te komen. Doe je niet een beetje overdreven, fluistert het in mijn oor. Niet iedereen is zoals alle anderen, Mary is vast niet zo, misschien vond zij het niet zo erg als jij. Mijn meerderheid lacht alleen maar schamper, alsof ze nauwelijks kan geloven dat dat kleine deel het al durfde te denken. Ik heb vaak genoeg de blik in andermans ogen gezien om te weten dat ze allemaal hetzelfde kijken. Allemaal minachtend, met enkel een zweem van medelijden als mijn moeder naast me staat. Voor de rest laat het ze koud. Ik ben toch maar minder dan zij.

'Hailey? Hailey, ben je wakker?'

Ik knijp mijn ogen dicht. Open ze daarna weer. Kom op.

Mijn nek voelt stram als ik mijn hoofd weer terugdraai. Een klein glimlachje, dat er ongetwijfeld mismaakt uitziet, zit op mijn gezicht geplakt. Ik haal het er dan ook maar weer snel af, en kijk Mary zonder enige gezichtsuitdrukking aan. Aan haar ogen zie ik echter dat ze zich een voorstelling kan maken van hoe ik me voel. Die blik verbaast me. Alleen mijn ouders hebben ooit zo naar me gekeken.

'Ik ben hier,' weet ik uit mijn handen te krijgen. 'Hoe laat is het?'

'Om precies te zijn, zeven over half vier,' antwoordt Mary, na op mijn wekker gekeken te hebben. 'Hoe voel je je? Of nee, wacht, beantwoord die vraag maar niet. Je zult vast enorme honger hebben?'

Gek genoeg heb ik dat niet. Het voelt juist alsof er geen stukje brood meer bij kan, omdat mijn hele maag gevuld is met stenen. 'Is het echt al zo laat?' vraag ik fronsend. 'Ben ik al die tijd bewusteloos geweest?' Dat zou absurd lang zijn. Ik ben na zo'n aanval eigenlijk nooit langer dan twintig minuten buiten westen.

'Volgens mij heb je het grootste deel geslapen. Toen we je optilden om je van de cursusruimte naar hier te krijgen, had je je ogen even open en keek je verschrikt om je heen, maar daarna zakte je weer weg.'

'Wie zijn we?'

'Nou, gewoon... Ik, een paar anderen, meneer Brandson. Noah probeerde ook mee te helpen, maar hij liep alleen maar in de weg. Meneer Brandson zelf was er ook niet al te best aan toe, moet ik zeggen. Ik heb hem nog nooit zo bleek gezien.'

Mijn aandacht blijft even hangen bij die naam. Brandson. Hij komt me niet bekend voor, maar ik neem aan dat hij hoort bij de man die de cursus gaf. Veel heb ik niet van hem meegekregen. Ik weet alleen nog dat hij ontzettend lang was.

Er wordt zacht op de deur geklopt. Ik knik naar de deur, maar Mary heeft de donkere schaduw van voeten onder de deur al gezien. Ik vraag me af hoelang ze erover gedaan heeft om dat soort kleine dingen te leren opmerken. Zodra ze heeft geroepen dat de eigenaar van de voeten kan binnenkomen, verschijnt er een hoofd om de hoek van de deur. Noah. Zijn haar staat in pieken overeind, en zijn schouders heeft hij opgetrokken. 'Is ze wakker?' vraagt hij zachtjes en duidelijk articulerend.

'Zoals je ziet,' glimlacht Mary, en ze gebaart naar mij. Ongemakkelijk begroet ik de jongen met mijn ogen.

Noah opent zijn mond, om hem daarna weer te sluiten. Mary seint iets naar hem, maar ik begrijp niet wat. Zijn ogen dwalen af naar de grond onder zijn voeten. Hij ziet er een beetje klungelig uit zoals hij daar staat, alsof hij niet goed weet wat hij ook alweer kwam doen hier.

'Voel je je goed genoeg om mee naar beneden te gaan, Hailey?' vraagt Mary aan mij.

Ik aarzel even en knik dan. Het zal toch eens moeten gebeuren. Ik kan immers niet altijd op mijn kamer blijven. Mijn hand reikt naar de deken, klaar om hem van me af te trekken, maar dan merk ik pas dat ik niet meer mijn kleren van vanmorgen aan heb. De blauwe kraag van mijn slaapshirt komt net boven het randje van het dekbed uit. Geschokt beweeg ik mijn benen even, bang dat ze naakt zijn, maar gelukkig voel ik mijn joggingbroek.

'Ik wist niet hoe lang je onder zeil zou blijven, dus ik heb je geholpen met omkleden,' zegt Mary snel als uitleg.

'O, god, eh... Ja, ik wacht wel... wel even buiten, of zo...' Een rode kleur kruipt bij Noah tot onder zijn haar, en binnen twee tellen heeft hij de deur achter zich dichtgetrokken.

'Dat was een snel bezoekje,' merkt Mary op, met een wenkbrauw opgetrokken en een grijns om haar lippen. 'Kom, laten we je wat gewone kleren aantrekken. Dan kunnen we naar beneden.'

 

Als we eenmaal buiten mijn kamer staan, krijg ik korte blikken naar me toegeworpen. Onuitgesproken vragen, stille verbazing. Het liefst wil ik zo snel mogelijk krimpen, tot ik zo klein ben dat mensen me alleen nog maar met een microscoop kunnen zien. Misschien dat zelfs niet. Gewoon weg van deze mensen, deze wereld, naar een plek waar ze me niet kunnen bekijken.

Maar dat kan niet.

Dus bijt ik mijn angst weg, laat de binnenkant van mijn wang bijna bloeden. Ik knijp mijn ogen even samen en open ze daarna weer, maar houd mijn blik op de grond gericht. Mary leidt me door de gangen. Als we bij de kantine uitkomen, zijn ook daar mensen die zich omdraaien om naar me te kunnen kijken. Een rilling loopt over mijn rug, maar als ik opkijk, zie ik iets wat de kou om mijn hart wat warmer maakt. Na een paar seconden halen de meeste mensen hun schouders op, of knikken en glimlachen ze even, om zich vervolgens weer om te draaien en door te gaan met waar ze mee bezig waren. Ik krijg geen blikken van minachting of haat. Enkel verbazing, en de stille vraag of ik wel helemaal goed bij mijn hoofd ben.

'Kom, ga zitten,' zegt Mary. Zelf neemt ze ook plaats aan haar vaste tafeltje, met Noah naast zich. Zijn rode kleur is verdwenen, en zijn donkerblauwe ogen kijken me aan met een sprankje bezorgdheid. 'Gaat het weer?'

Een soort van. Niet helemaal, maar daar valt mee te leven. Ik glimlach maar als antwoord. Noah glimlacht terug.

Een beetje te laat, maar toch wens ik jullie allemaal een fijn 2016. -xx-


Nobody Hears MeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu