Hoofdstuk 1 - Deel 1

450 24 8
                                    

‘Nou? Waar wacht je op? Geef eens antwoord!’

De vrouw begint steeds harder te praten. Ze schreeuwt. Ik raak in paniek. Mijn handen fladderen langs mijn lichaam heen en weer. Er rollen tranen over mijn wangen. Mijn onderlip trilt.

Ik mag niet in paniek raken. Ik knipper om de tranen te laten stoppen, maar ze blijven stromen. Ik breng mijn bevende handen omhoog. Ze zal wel geen gebarentaal kennen, dus probeer ik de simpele gebaren die meestal werken bij mensen die ik niet ken. Ik wijs op mezelf, dan op mijn mond en schud mijn hoofd. De vrouw begrijpt me niet, of wil me niet begrijpen. Ze schreeuwt nog steeds naar me, snauwt dat ik een onuitstaanbaar kind ben en dat ik respect moet hebben voor andere mensen.

Ik blijf de gebaren herhalen. Het heeft geen zin. De tranen stromen steeds sneller. Ik heb geen controle meer over mijn lichaam. Mijn handen trillen vreselijk en mijn vingers bewegen krampachtig. Met korte stoten haal ik oppervlakkig adem. Mijn tanden klapperen en ik kan het niet laten ophouden.

Ik houd het niet meer uit. Ik stort in. Nog net kan ik op mijn benen blijven staan. Ik sla mijn handen voor mijn gezicht en verzet me niet meer tegen de tranen.

De vrouw kijkt me minachtend aan en geeft me een klap in mijn gezicht. Ik struikel naar achteren en val op de grond, waar ik huiverend blijf zitten, met mijn knieën tegen mijn borst getrokken.

Ze kijkt op me neer. ‘Dom wicht.’ Ik krijg een trap in mijn ribben. Een verlammende pijn schiet door me heen. Ik knijp mijn ogen samen en mijn mond gaat open in een kreet van pijn, maar er komt geen geluid uit mijn keel. De vrouw geeft me nog een schop en loopt dan vloekend weg.

Trillend blijf ik op de grond zitten, midden op straat. Ik ben verlamd door de pijn en de paniek die in mijn borst steeds meer opzwelt. De voorbijkomende mensen kijken me vreemd aan. Als ze gepasseerd zijn hoor ik ze over me fluisteren. Ik wilde dat mensen daarmee ophielden. Het doet verdomd pijn om mensen achter je rug om over je te horen praten.

Er stopt een man naast me. Hij gaat op zijn hurken zitten, terwijl zijn vrouw ongeduldig met haar voet op de grond tikt. De man vraagt wat er is, maar ik kan niet reageren. Ik krijg mijn lichaam niet onder controle. Na een tijdje geeft hij het op en lopen ze weg. Ik hoor haar zeggen dat hij zich niet met me had moeten bemoeien. ‘Misschien heeft dat kind wel een onbekende, besmettelijke ziekte. Ik kan het niet hebben als jij ook zo gestoord gaat doen.’

Ik probeer op te staan, maar ik kan me niet bewegen. Mijn lichaam trilt oncontroleerbaar, terwijl ik geluidloos voor me uit jammer. Ik haat het dat ik niet sterker ben op dit moment, maar ik heb mezelf niet meer in de hand.

‘Hailey!’

Twee sterke handen liggen op mijn schouders. Nu moet ik wel reageren. Nu moet ik rustig worden. Het lukt niet. Ik kan mijn lichaam niet beheersen. Maar ik merk wel dat mijn tanden niet meer zo klapperen.

‘Pap.’ Mijn lippen vormen geluidloos het woord. ‘Help.’

Nobody Hears MeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu