Hoofdstuk 5.1 | Pax

614 48 76
                                    

Erasianen blijven nooit lang in het verleden hangen. Daar staan ze overal om bekend. Zij die immers in het verleden leven, verliezen hun toekomst uit het oog.

Het is dan ook niet eigenaardig dat ik, wanneer ik slaapdronken de middagzon instap, zie dat de inwoners van de stad weer zijn overgegaan op de normale gang van zaken. Dat velen van hen familieleden te rusten hebben moeten leggen in het omvangrijke massagraf op nog geen kilometer afstand van de stad, is van geen enkel gezicht af te lezen. Iedereen lijkt in opperbeste stemming. De doden schijnen al te zijn vergeten voordat hun lijken zijn ontbonden.

Fluitend, glimlachend en schaterend snellen, rennen en lopen er hordes mensen door de afgetrapte klinkerstraten.

Het is een drukke aangelegenheid, die mijn stemming laat dalen tot onder het vriespunt, zelfs al is de buitentemperatuur zo hoog is opgelopen. Half verwacht ik dat de donkere haartjes op mijn onderarmen ieder moment kunnen gaan smeulen, maar vooralsnog veroorzaakt de stikkende hitte slechts een hoop zweet. Het huidvocht heeft binnen een oogwenk mijn zwarte shirt doordrenkt. Al druppelend baant het vocht zich een weg over mijn rug, mijn ondergoed in.

Afgezien van mij schijnt geen enkele levende ziel zich maar even druk te maken over de felle zonnestralen. Gedreven zetten de Erasianen zich in voor de organisatie van de maandelijkse markt. Een markt die ongeacht de door de opgelopen schade, zoals altijd op het stadsplein zal plaatsvinden. Dec zijn suggestie om de samenkomst te verplaatsen naar het pleintje voor het gemeenschappelijke badhuis werd onder luid protest verworpen. Kokend van woede begonnen een aantal mannen de stoelen en tafels in de vergaderruimte om te gooien. Ik vond het nogal lachwekkend, maar mijn vader kon de commotie niet zo waarderen. Vandaar zijn beslissing om de opstandige Erasianen hun zin te geven, niet bereid om de vernietiging van de enige computer, en daarmee de verwoesting van alle stadsgegevens, op het spel te zetten.

In mijn onoplettendheid worden mijn tenen haast geplet door een voorbijrijdende wagen, een situatie die ik niet zonder een of twee goed gemikte opmerkingen van mijn rug af laat glijden. De bestuurder van de houten rammelbak heeft waarschijnlijk kaarsvet in zijn oren, want hij neemt niet eens de moeite om over zijn schouder te kijken.

'Verdomde Necro.'

Nooit zijn de straten zo overbevolkt als de middag voor de avondmarkt. Elke Erasiaan lijkt op te schrikken als het gaat om geld verdienen. Mannen zijn in de weer met het inladen van hun karren. Vrouwen leggen ijverig de laatste hand aan zelfgemaakte kledingstukken van vuurstaartleer. Meisjes komen hun voordeuren uitgelopen, smakeloze, kleurige tapijten en wandkleden met goddelijke taferelen onder hun armen.

Eenogige Jones is, in zichzelf mompelend en met gekromde rug, zijn tuin vol rarigheden aan het rondspitten. Gravend tussen lege blikjes Daiko rattenvlees en lege plastic verpakkingen zoekt hij naar troep die hij anderen kan aansmeren. Iedere maand krijgt hij het weer voor elkaar om al zijn bijeengescharrelde zooi te verkopen. Steeds weer vraag ik me af of de Erasianen medelijden hebben met de eenogige stadsgek en hem daarom maar wat Ira's toestoppen. Mogelijk beschouwen ze Jones als een van hun liefdadigheid projecten. De kans is groot dat ze hem alleen te hulp schieten om in een goed daglicht te komen staan bij hun oppermachtige God. De schijnheiligen.

Mijn pas inhoudend, bestudeer ik de man vanaf een veilige afstand. Geprikkeld door mijn nieuwsgierigheid tuur ik over het vaalgroene hekwerkje dat zijn tuin omlijst. Het blijft een bijzonder schouwspel om Jones bezig te zien in zijn natuurlijke leefomgeving.

Vastgeplakt door zweet, gedroogd bloed en andere vuiligheden, ligt zijn haar als een mop op zijn hoofd. Even ongetemd en grijs als altijd. Een fluim op de grond spuwend laat hij een vuile schoonmaakdoek langs al zijn kostbaarheden gaan. Een lap stof die hij daarnet met wat gelig speeksel heeft bevochtigd. Sussend fluistert hij ongrijpbare woorden tegen de flessen en potten die hij door zijn handen laat glijden. Alsof de dode schepsels, zwemmend in een groene substantie, hem elk moment zouden kunnen toespreken.

NecropolisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu