Hoofdstuk 9.1 | Pax

272 26 91
                                    

Nee, dit is geen illusie. Ik heb zowaar een nieuwe update voor jullie. o_o Ik weet het, schokkend. Ik ga proberen om vanaf vandaag iedere woensdag een nieuw hoofdstuk te plaatsen. We zullen zien of dat gaat lukken. (': 

Enne, sorry voor de fouten.

***

Terugblik | Kieran

Ik wil praten, eindeloos lang praten over de nachtmerries die me in zweet laten baden en mijn nachtrust verstoren. Ik wil hem vertellen over de spijt die ik richting mijn ouders voel, de schuld, en mijn voorzichtige dromen. Voor nu laat ik echter enkel mijn verlangens spreken.

'Kieran.' Mijn naam ontsnapt hem, trillend. Hij bindt explosieven, strak rond mijn hart. 'Kieran.' Met die fluistering, die delicate aanraking, voel ik hoe een stukje van mijn wild bonzende hart gelukzalig losbarst. Hij laat me verwarmen, zo ongelofelijk warm, dat ik geloof dat ik smelt.


***


Opgegroeid in de brandende Necropoliszon dacht ik dat ik hitte kende. Ik had het mis. Het contact met Kierans gebarsten lippen overdondert me. Sterk genoeg om het deel van mij - het deel dat nog in de overtuig was dat ik Kieran alleen in het oog hield als een verplichting – af te laten sterven. Roerloos houden zijn afwachtende lippen zich tegen mijn mond geplakt, brengen ze zo mijn bloed tot aan het kookpunt. Zijn aanraking voelt anders dan die van hem, voorzichtiger. De adem die mijn neus binnendringt - het aroma van een in de zon ontbindend beest is geheel afwezig. Toch weet die klootzak ook nu mijn gedachtes te vervuilen. Ik kan zijn aanwezigheid haast aanvoelen. Kan voelen hoe zijn behaarde bovenlichaam tegen mijn brandende huid schuurt. Gideon, ruw likkend aan mijn vlees, klauwend naar mijn vel om zijn smerige zonde te vervullen.

Knarsend schuiven mijn kiezen over elkaar. ''Je zult boeten voor je daden, voor alles wat je mij hebt aangedaan.'' De stem van het Beest, de onheilspellende manier waarop hij praatte, een razende storm. De vibratie kaatst tegen mijn samendrukkende schedel. Zijn misvormde gestalte drukt zwaar op mijn netvlies. Voorovergebogen stond hij over het stenen altaar, grijnzend, zijn Equius in de hand. Het boek wiegend alsof het zijn eigen kind was. Alle haat die hij in zijn torende gestalte meedroeg. Zijn ogen, twee koperen groeven die me in herinnering genietend gadeslaan. De warmte die langs mijn zij spilde. De puntige stenen die tegen mijn gekromde ruggengraat duwden, touwen, snijdend in de dunnen huid van polsen. Schreeuwen bleven stil door een dichtgenaaide mond en het bloeden van longen. Een kil lemmet dat langs mijn kin streek en zo alle warmte uit mijn botten trok, koud, zo koud. Snel schieten de beelden aan mijn zicht voorbij. Even scherp als Kierans duimnagels die zich in mijn shirt beitelen. Tot ik ze, verwoed mijn oogleden knipperend, eindelijk weer terug op hun plaats weet te ketenen.

'Kieran.' Zijn naam ontglipt mijn keel, als een uitademing.

De instinctieve neiging om mezelf van Kieran weg te trekken neemt met iedere seconde toe. Ik wíl mezelf van hem verlossen. Al is het alleen om te voorkomen dat mijn hart uit mijn ribbenkast klapt. Maar zijn vingers, zijn warme vingers die langs het litteken op mijn gezicht strijken en een tintelende sensatie achterlaten. Ik kan niet anders dan op zijn beweging in te spelen, zoals ik het niet kan helpen om adem te halen. Zelfs al wensen ik dat ik mijn kop tegen de grotwand zou kunnen rammen voor wat ik aan het doen ben. Zoenen. Met een jongen. Met Kieran. Ik zou er van kunnen genieten, had het schuldgevoel zich niet als een kogel in mijn vlees genesteld. Nog steeds wil een fractie van mij mezelf los wrikken. Ik wil zijn tastende handen van mijn smorende huid trekken en al zijn vingers verbrijzelen, langzaam en één voor één. Ik wil zijn lippen niet raken, maar – Sard – die ogen. Zijn slaperige, diepliggende ogen hebben een onverklaarbare kracht over me. Twee helderblauwe irissen, toch zijn ze zo donker. Een waas van droefenis heeft ze vertroebeld. Allemaal mijn schuld. Kierans vragende ogen die me volledig van mijn stuk brengen. Ze maken mijn benen zwak en mijn wil nog zwakker. Irissen waarvan de kleur onmogelijk in verf te vangen is. Irissen die me meerdere malen vloekend mijn kwast in tweeën hebben laten breken. Keer op keer op keer. Ze houden me gevangen, zalig verstikkend. Ik had er verdomme van kunnen genieten, had Gideon niet de enige geweest die me lastig komt vallen. Want ook zij zijn er. Daar, op de muurschildering die ik aan Kierans zicht poog te onttrekken. Zij, de man en vrouw die ik heb gedood. Laat het hem verdomme niet zien. Als genageld blijf ik staan, rug naar de grotwand gekeerd. Vlagen van genot weten door de mist van onrust heen te breken. Het is een sensatie van genot die schokkend door mijn aderen pulseert en mijn hart als een explosief uiteen laat spatten, in duizenden pijnlijke stukjes. Een kort moment ben ik overgeleverd Kierans verzwelgende blik. De blik van de jongen wiens ouders ik heb vermoord. Ik heb zijn ouders vermoord.

NecropolisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu