Hoofdstuk 10.2 | Kieran

179 18 28
                                    


En toen was Camp NaNoWriMo voorbij. De 20.000 woorden bij lange na niet gehaald. Wat een extreme faal was dat zeg. :') Ik heb echt het uitstel-gen. In ieder geval heb ik een aantal nieuwe hoofdstukken kunnen schrijven en heb ik een aardig voorraadje op kunnen bouwen. (EIN-DE-LIJK!) Voorlopig kan ik dus dit verhaal blijven updaten, de update-dag houd ik voorlopig op de maandag. 

* * *

Terugblik | Kieran

'' Mijn oren suizen. Mijn ledematen tintelen. Ik val, zak weg.


'Kieran?'

De focussende cameralens is het laatste wat ik zie voordat het donker wordt. Eén geluid weet nog tot me door te dringen: ''Eden''. Ik weet niet of ik het me inbeeld, maar ik zou zweren dat ik de raaf zijn angst kon horen.''


* * *

'Je weet dat die medicijnen voor mensen zijn die ze ook echt nodig hebben? Als Declan hier achter komt,' zeg ik slepend tegen de vlek die Pax zijn rug hoort te vormen. Al knarsend door de zandkorrels die op mijn tanden kleven. Het proeft raar, droog. Naar de verdorde plek die nu mijn leven is. Wat ik er wel niet voor over zou hebben om die misselijkmakende aarde uit mijn mond te kunnen spoelen. Water, al is het maar één slok. Al is het maar—

'Ik heb ze nodig,' zegt hij snijdend door zijn shirt waarvan hij de stof tot ver over zijn neus heeft opgetrokken. Een explosie van geluid naast de kreunen en fluisteringen die, vermoeid krakend als de houten constructie van de Boeg, na elkaar opstijgen. Uitgehongerde kinderen, verzwakte ouderen en gewonden, ieder bed is bezet. De donkere ruimte is overladen. Sommige mensen genoodzaakt om op de vloer te liggen, in dekens met ingedroogde urinevlekken gewikkeld. Ze lijken dood. Zo roerloos liggen ze. Alleen het haast onmerkbare op en neer gaan van hun borstkassen vertelt me dat ze nog in leven zijn. Maar voor hoe lang? Hoeveel mensen moeten sterven voor de hovercrafts komen? Één vluchtige gedachte aan het steeds groter wordende massagraf en mijn maag verkleint, vouwt zich samen als een prop gekreukeld papier.

'En Dec snuift ze zo vaak,' zegt Pax schouderophalend. Alsof dat het stelen van medicatie rechtvaardigt. 'Z'n neustussenshot is zo onderhand wel weggerot, samen met zijn reukvermogen. Mazzelaar.' Gaat Pax even luidruchtig verder, geen rekening houdend met de diepe stilte die er binnen de muren heerst. Om vervolgens weer ernstig fronsend tussen de planken van de hoge medicijnkast te graaien, mijn afkeuring negerend, zoals gewoonlijk. Wanneer hij niet vindt wat hij zoekt, verdwijnt zijn hoofd volledig uit mijn zicht.

'Pax, dit kun je echt niet maken.' Tenminste dat is wat ik probeer te zeggen. De klanken tuimelen heel anders naar buiten.

'Je bent zeker een dag of drie buiten westen geweest. Die dooien stapelen zich al lekker op,' echoot zijn stem vanuit de metalen kast. 'Ruikt naar Romans oksels buiten. Soort van, hij snuift hoorbaar, 'die lijken ruiken beter.' Net als Pax het zegt raakt de geur me. Het is overal, mengt zich met de lucht van ontlasting en urine die in de Boeg rondcirculeert. Het is eng hoe bekend de geur voor me is. De onmiskenbare lucht van dood, het brengt me terug naar de grot. De uitgeklede vrouw zonder gezicht. De maden die uit haar opengebarsten huid krioelden. Ik kokhals, maar heb geen maaginhoud over om op te braken. Alleen maagzuur weet vanuit mijn slokdarm omhoog te komen. Tranen prikkend achter mijn ogen weet ik net op tijd het weg te slikken. Ik volg Pax zijn voorbeeld en trek mijn eigen bebloede shirt over mijn neus en mond het. Het helpt nauwelijks. De stank tart mijn neusholtes en als ik door mijn mond adem meen ik de rotting op mijn tong te proeven.

NecropolisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu