Ik zou er aan gewend moeten zijn. De ziekelijke geur van metaal en rottend vlees die iedere ademteug vergezelt, de aanblik van een lijk. Nee. Net op tijd weet ik de opkomende gal terug te dringen. Zuur glijdt het mijn slokdarm in.
De doden, vanaf onze geïmproviseerde wachtpost – een houten balkon met ijzeren spijlen die de illusie van een reling moeten opwerpen – kan ik ze duidelijk zien. Duidelijker dan ik en mijn maag verdragen kunnen. Zij aan zij liggen ze voor het vergadergebouw, een looppad tussen hen in. Er is geen moeite gedaan om ze met lakens af te dekken. Kinderen, baby's, ouderen, onbekenden en kennissen. Mensen die me in het voorbijgaan vriendelijk toezwaaiden, die me staande hielden om een praat je te maken. Dood. Veel is er niet meer van ze over. Meer bot dan mens, ledematen in onmenselijke hoeken gelegd en hoofden op zo'n manier weggedraaid dat ze onmogelijk kunnen slapen. Met wijde ogen staren ze. Naar een hemel die ze nooit meer zullen zien.
'Verspilling van goed vlees,' fluistert Cassius hoofdschuddend.
De opmerking doet me walgen. Nog meer dan de ratten die over het plein heen en weer schieten. Wild geworden door de plotse overdaad aan eten, knagen ze aan de reeds grijs geworden huid van de overledenen. Krijsend vechten ze om losgerukte ingewanden.
Dat is echter niet wat de warme zonnestralen van kracht ontneemt. Het geluid van ijzer tegen schedel trekt mijn aandacht.
Kinderen, in beslag genomen door een luguber spel. De stalen buis wordt doorgegeven, de cirkel rond. Om en om slaan ze de dode jongen tegen zijn slapen, zijn borstkas. Kinderen, amper acht jaar oud, tot zulke gruweldaden in staat.
Er is niets wat ik doen kan. Niets anders dan smeken dat een volwassene ingrijpt. Adem stokkend speur ik de mensen op het plein af. Maar nee, niets, ze doen niets. Ze kijken enkel stil toe. Onrustig schuifelen ze in twee identieke rijen, mannen en vrouwen gescheiden. Sommigen schudden hun hoofd. Al lijkt de beweging niet meer te betekenen dan ''ach, het blijven kinderen, niets aan te doen''.
Onwerkelijk. Het interesseert ze niet. Na alle verliezen is er geen sentimentaliteit voor de doden over. Er zijn geen tranen voor de zielen die al vertrokken zijn. Energie wordt gespaard voor zij die nog leven. Al lijkt voor een aantal Erasianen in de menigte de scheidslijn tussen leven en dood te vertroebelen.
Ik slik. Mijn vuisten verstrakken. Deze lichamen, eens even levend als ikzelf, zijn nu levenloze omhulsels, neergelegd om in het openbaar weg te rotten. Een boodschap van Edon aan de nieuwe Censor: ''Kijk wat je ons hebt aangedaan.''
Een volgende slag weerklinkt.
Gebeurt dit echt?
Harder, krakend. De stalen buis zingt. Losjes bungelt het in de handen van een meisje. Een kind, onschuldig. Nieuwsgierig buigt ze voorover. Er gutst geen bloed uit de door haar aangerichte wond. Ze lacht.
Het meisje achter haar, kinderlijke vlechten en een teddybeer in haar schort gestoken, neemt het wapen maar al te graag over.
De opgewekte kreten die klinken wanneer de buis langzaam in de dode jongen zijn keel wordt gestoken wordt gemaskeerd door Ava. Snotterig haalt ze haar neus op.
Krassend gaat het lemmet van haar mes over de houten balkonvloer. In lange, gehaaste uithalen, haar brede hand wit verschoten om het handvat.
Die jongen.
Zijn lichtdonkere huid, van glans beroofd, bestrooid met een bekende overdaad aan sproeten, zijn opstaande haren even rood als Necropoliszand. Zeventien, pas zeventien. Al zou iedereen hem jonger hebben geschat. Was het niet voor de zwarte tattoo die bij iedere beweging die hij maakte boven de hals van zijn shirt uit krulde. Eén kronkelende lijn, nu onzichtbaar.
JE LEEST
Necropolis
Science Fiction❝ Helaas komt in dit hellehol aan alles op den duur wel een eind. Zo kwam het dat de realiteit ook Kieran in zijn greep kreeg. Alles veranderde voor hem toen we zijn ouders opaten.❞ Edon, ooit een machtig en glorieus rijk, vergaan tot een naa...