Hoofdstuk 8.2 | Kieran

285 31 73
                                    


Terugblik


'Je kunt het blijven proberen, Pax,' zegt Cassius, het luide gegrom van Mus negerend. Zijn tanden ontblotend werpt hij een arm om Pax zijn schouder, drukt hem tegen zijn kogelwerende vest aan en laat vervolgens weer los als Pax hem, nors blikkend, een stomp in zijn ribben geeft. 'Lon hier gooit d'r poort alleen voor mij open, toch?' Gaat Cas proestend verder.

'In je dromen, Draven,' antwoordt Ava bits, de minachting is van haar houding af te lezen en ook haar pistool heeft ze weer gericht, deze keer met Cas als doelwit.

'Hou je benen nog maar even dicht, Lon,' zegt Cas flirterig. Vlug strijkt hij een hand door zijn donkere krullen. 'Ik wil niet dat andere mannen zicht hebben op je slipje.'

***

Het lijkt als de dag van gister dat mijn vader zijn oude jeep door deze zelfde inham stuurde. Binnensmonds vloekend, omdat de zijkant van de wagen steeds de wanden schampte, zodat de vonken van het metaal afspatten en de verflaag werd afgepeld als een Pitayaschil.

Vanonder een versleten, bevlekt dekbedovertrek heb ik, dicht tegen mijn moeder aangedrukt, mijn eerste indrukken van de stad opgevangen. Stukje bij beetje zag ik de stadspoort vanuit de verte opdoemen, aan weerzijde een hoge muur, direct uit de berg gehouwen. Door de spijlen van het verroeste hekwerk konden we de huizen al zien, vreemd genoeg uit hout opgebouwd, vervallen, armoedig, vies. Een wereld van verschil met de glooiende, bruisende stad die we een week terug halsoverkop ontvlucht waren. Eras had geen welkomstbord, geen frisgroene grasvelden, geen hoge huizen met grote ramen, geen musea en gezellige restaurantjes en ook de schoongelikte straten ontbraken. Dit was het toonbeeld van armoede. Voor de eerste keer werd ik bewust geconfronteerd met de beschadigede staat waarin Edon zich nog steeds verkeerde, van de erbarmelijke omstandigheden waarin de bewoners van Necropolis leefden. Erbarmelijke omstandigheden waarin ook ik zou gaan leven. Niet dat ik dat volledig besefte. Op die ene dag leefde ik nog in de gelukzalig kinderlijke waan dat het allemaal wel mee zou vallen. Dat ik me moeiteloos zou aanpassen aan een leven zonder elektriciteit en riolering. Een leven waarin water, olie en voedsel kostbaarder zouden zijn dan goud of welke edelsteen dan ook. Ik had werkelijk geen idee wat voor een cultuurschok me achter die poort opwachtte. Ik zou noodgedwongen mijn luxeleventje verruilen voor het bestaan in een stad die enkel overschotten in zand en geweren kende, voor goed.

'Morgen, jij, ik en een fles wijn.' Handen aan zijn lippen getuit, schreeuwt Cassius ons luidkeels na. Doordringend schallend als een Asmarov hoorn, weet zijn milde stemgeluid zichzelf met indrukwekkende sterkte voort te dragen. Echoënd kaatst zijn geschreeuw tegen de oneffen wanden van de doorgang waar Pax en ik doorheen lopen. Een brede passage in de massieve bergketen. Niemand kan de stad ongezien verlaten of betreden, Eras wordt omkaderd, als een schilderij in zijn lijst.

'Ik meen het Vixus. We hebben een afspraakje!' Bij het woord ''afspraakje'' schiet Cassius in een zwoele toonval een aantal octaven de hoogte in, een ingehouden lach doorschemerend.

Ik kijk geamuseerd toe hoe Pax, vervuld van walging, zijn neusvleugels optrekt en zo de huid op zijn neusbrug kreukelt. 'Wie zeg dat ik met jou op date wil?' antwoord hij, op een manier die feilloos aansluit op zijn uitdrukking. Hij heeft zijn verfomfaaide gezicht richting de stadsmuur gekeerd, die we, Pax gehaast, ik in een staat van gierende adrenaline, inmiddels achter ons hebben gelaten.

Nu hij achterstevoren voort schuifelt, heb ik, tot mijn grote dank, eindelijk de mogelijkheid om rustig mijn adem te hervinden. Zonder dat Pax me continu aanspoort om op te schieten en me snerend vraagt of ik een doodswens heb en mezelf vrijwillig door de Necro's wil laten opeten.

NecropolisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu