Toen de trein Nederland binnenreed, keek ik op mijn horloge. Het was kwart over 10. Het was dus nu pauze op mijn school. Ik pakte mijn mobiel en belde Britt. Ik moest haar gewoon spreken. Er werd niet opgenomen, maar een minuut later werd ik teruggebeld. Aan de andere kant van de lijn hoorde ik haar stem. Die stem was tegelijkertijd beangstigend en rustgevend. Beangstigend omdat ik niet wist wat me te wachten stond. Hoe zou iedereen reageren als ze wisten dat ik terug was, misschien niet eens lang. Rustgevend omdat haar stem genoeg was. Genoeg om het gevoel te geven dat iedereen er nog was. Een stem. Een stem was genoeg. Ik legde haar het hele verhaal uit. Ze was sprakeloos. Ze zei alleen dat ze blij was dat ik in ieder geval voor even terug zou zijn. Ik vroeg haar nog of ze het niet tegen iedereen wilde vertellen. Ik zou het zelf wel laten weten aan degene waarvan ik wilde dat ze het wisten. Toen hoorde ik op de achtergrond de bel voor het volgende uur gaan. We namen afscheid. Ik zou haar vanavond zien. Want ik was van plan om ook maar weer gewoon te gaan trainen. Dus zou ik haar zien, aangezien zij voor mij moest trainen. Nadat ze had opgehangen was er stilte. Niemand in de trein zei wat. Het enige geluid was het geluid dat de trein zelf maakte.
Snel zette ik mijn muziek weer op. Dat geluid vond ik toch ietsjes beter. Ik keek naar mijn mobiel. Wie moest ik smsen? Weer een vraag. Ik had het smsje al geschreven. Duidelijk maar kort. Een aantal namen stonden al geselecteerd, toen ik langs de naam van Amber kwam. Ik voegde haar toe aan de lijst van mensen die ik zou smsen. Maar eigenlijk niet eens vanwege mezelf, waarschijnlijk zou ik haar toch niet zien. Ik smste haar eigenlijk alleen om te laten weten dat mijn pa was gestorven. Die gedachte zorgde voor een nieuwe golf van schaamte. Ik schaamde me dat ik zo negatief over Amber dacht. Misschien zou ik haar niet zien, maar ook zij heeft me altijd gesteund. Natuurlijk zou ze er voor me zijn als ik dat zou willen. Maar ik wist niet wie ik allemaal wilde zien als ik eenmaal thuis was. Ik werd er echt helemaal gek van. Allemaal vragen die ik niet kon beantwoorden. De trein minderde vaart. Ik was er bijna. Ik durfde het niet eens thuis te noemen. Ik was er. Ik was niet thuis, ik was er. Verder dan het woordje 'er' kwam ik niet. Ik stond op, pakte mijn koffer en liep de trein uit. Toen ik buiten stond, huiverde ik. Niet omdat het koud was, maar vanwege dat wat zou gaan komen. Toen begon ik richting mijn huis te lopen. Ik kende deze straten als geen ander, maar het voelde desondanks niet vertrouwd. Of wilde ik juist dat het niet vertrouwd voelde?
Ik balde de vuist die niet mijn koffer vasthad. De knokkels werden wit. Ik dwong mezelf om te ontspannen. Maar het lukte gewoon niet.
Ik had al een paar smsjes teruggehad. Allemaal smsjes die op hetzelfde neerkwamen. 'Wat erg voor je maar wat fijn dat je terug bent.'. Allemaal van die strekking. Ze deden me eerlijk gezegd niet zoveel. Ik was hier gedwongen. Maar nog altijd wist ik niet wat ik moest doen na de begrafenis. Ik dacht aan Evelien. Ik dacht aan het voetbalveldje. Een paar weken lang had ik me goed gevoeld in België, iets wat ik in Nederland lang niet had meegemaakt. Maar toch twijfelde ik verschrikkelijk. Kon ik mijn familie en vrienden het opnieuw aandoen om weg te gaan? Wat moest ik doen? Al deze vragen zorgden opnieuw voor een gevoel van machteloosheid. Pure machteloosheid.
Het was inmiddels na elven. Ik liep de straat in waar mijn huis stond. Ik belde niet aan, want om de één of andere reden had ik mijn sleutel de hele tijd bij me gehad in België. Die deed ik als ik weg ging altijd in mijn jaszak. Kennelijk had ik dat uit automatisme ook voordat ik naar België ging gedaan. Ik draaide de deur open en liep naar binnen. Eigenlijk zou er niemand thuis moeten zijn. Mijn moeder werkte. En in België had mijn zus gesmst dat ze ook werk had, dus die zou er ook niet moeten zijn. Toch hoorde ik stemmen vanuit de huiskamer komen. En het waren twee bekende stemmen. Ik deed de deur naar de huiskamer open en stapte naar binnen. Voordat ik wat kon zeggen, was mijn moeder me al om mijn nek heen gevlogen. Over haar schouder heen keek ik naar mijn zus, die een waterig glimlachje tevoorschijn toverde. Ik wist nu helemaal niet meer wat ik moest zeggen. Mijn stem leek helemaal weg te zijn. Er kwam helemaal niets. Maar uiteindelijk moest ik wel. Mijn moeder wilde alles weten wat ik had gedaan tijdens mijn afwezigheid. Niet het waarom maar het wat. Ze was ook niet boos. Daar was ik blij mee, dat maakte het praten een stuk makkelijker. Ik probeerde zoveel mogelijk te vertellen. Luca, Evelien, het voetbaltoernooi. Toen ik over het voetbaltoernooi vertelde waren mijn zus en moeder ondanks al het verdriet toch even blij. Zeker toen ik het geld als bewijsstuk liet zien. Toen kwam de vraag waar ik het bangst voor was geweest. Zou ik teruggaan? Ik moest ze het antwoord schuldig blijven. Ik wist het echt nog niet.
JE LEEST
Voetbal als leven
Teen FictionEen Nederlandse jongen is het in Nederland door uiteenlopende redenen helemaal zat. Hij besluit om te vertrekken en in het buitenland zijn geld te verdienen als voetballer. Maar het loopt allemaal heel anders dan hij vooraf bedacht heeft en dat heef...