Hoofdstuk 2

481 23 2
                                    

Goedgemutst fietste terug ik naar huis. Het was een mooie zomeravond in juni. De bloemen bloeiden volop en er hing bloesem aan de bomen. Ik had het een klassenfeest gehad. Wat was het gezellig! Vooral nu het zomer was. Het was een uur of tien en nog licht. Eigenlijk zou ik niet alleen mogen fietsten ’s avonds. Dit keer was niet mijn moeder, maar mijn vader overbezorgd. Dat kon dus ook nog! Echt onbegrijpelijk. Ik, Taylor van zestien mag toch best een klein stukje alleen naar huis fietsen? Gelukkig had mijn moeder m’n vader omgepraat. Waar moeders toch wel niet goed voor zijn! Alhoewel mijn vader ook heel lief is hoor, alleen op sommige momenten...

Opeens sprong er een man voor mijn fiets. Ik trapte hard op mijn rem en keek hem verschrikt aan. Ik schatte hem tussen de twintig en vijfentwintig. Hij had bruin haar met krulletjes en keek me hebberig aan. Wat moest die man van mij? De angst kneep me  mijn keel dicht. “Hoe heet je?” vroeg hij. “Eh, Taylor” zei ik. Er speelde een lachje om zijn mond toen hij zei, “Meekomen!” Wat!? Die dangerous boy gaf me een bevel!? Mijn angst werd omgezet in woede. Wat dacht hij wel niet wie hij was! Ik keek hem strak aan “Nooit” zei ik. “Moet ik geweld gaan gebruiken of wat?” vroeg hij. “En dan bang worden zeker” schamperde ik. Ik kon die vent echt niet uitstaan! “Dat moet je inderdaad” antwoorde hij. Het lachje speelde weer om zijn mond. Ik zag hoe zijn handen langzaam naar zijn broekzak gleden. Mijn adem stokte in mijn keel. Wat dit een droom? Met grote ogen keek ik toe, hoe hij een blinkend mes uit zijn zak haalde. “Zo, nu nog niet bang?” vroeg hij. Ik raakte in shock. Dit kon niet waar zijn! Hij pakte mijn hand en trok me mee. Ik liet mijn fiets staan met de sleutel er nog in en liep mee.

 Hij liep door. Overal heen en trok me mee. Ik struikelde over mijn voeten. Mijn knieën schaafden over het asfalt, ik voelde niets. Hij tilde me op en droeg me naar een auto. Ik voelde geen emotie. Zelfs niet toen hij me op mijn wang streelde en fluisterde: “Je doet het goed hoor.” Hij zette me voorin een auto die naar rook stonk. Hij maakte mijn gordel vast en startte de auto. We reden over de snelweg, ik wist niet waar naartoe. Ik zat in een auto naast een wildvreemde man en wist zijn naam niet eens! Ik wilde slaan, schreeuwen, schoppen, maar het leek wel alsof mijn lichaam van lood was en mijn mond kurkdroog. We reden uren, of waren het minuten? Ik wist het niet en had al helemaal geen besef van tijd. Het was al donker geworden toen hij de afrit van de snelweg nam. Hij reed een parkeerplaats op. Ik zag vliegtuigen, maar besefte niet dat we een vliegveld op reden. Hij parkeerde de auto en zette de motor uit.

WeggeruktWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu