Part #14

105 6 2
                                    

Eerst bleef Ivy nog even in de grot, uiteraard om haar hoofd nog wat te laten drogen. Ze had gelijk gehad toen ze had gedacht dat er een bepaald soort warmte hing, want op het moment dat ze naar buiten kroop, drong de koude tot diep in haar botten door. Ze had zelfs het gevoel dat hij nog verder ging dan haar botten; hij brokkelde tegelijkertijd ook haar ziel af.

Ivy klemde haar tanden op elkaar. De sneeuwstorm woedde er voorlopig niet meer, dus ze hoefde tenminste haar voeten niet meer op de grond te houden alsof haar leven er vanaf hing.

Ze hinkte naar buiten, met haar ene, bebloede voet ingetrokken. Ivy's volgende doel was het vinden van voedsel. En sneeuw was geen voedsel. Anders was Ivy al heel lang verzadigd geweest en hoefde ze niet met slechts één bruikbare voet door deze hel te gaan. Want dit was precies wat Ivy zich voorstelde bij een winterse hel: geen vuur en fakkels en eindeloze rode gangen waarbij de duivel je op het einde opwachtte. Dit, het feit dat iets bruikbaars, eetbaars alleen maar bedolven kon zijn onder een grote puinhoop die sneeuw noemde, noemde Ivy een hel.

Onderweg naar - waar ging ze eigenlijk naartoe? - degelijk voedsel wist ze een puntige tak te bemachtigen die als je heel veel fantasie had een harpoen had kunnen zijn. Vanaf dan was dat haar wapen. Zij hoefde geen waardevolle dolken met professioneel uitgesneden figuurtjes in het heft. Dit was voor haar nu genoeg.

Op het moment dat ze dacht iets verderop in de sneeuw te zien liggen, hoorde ze het geluid van iemand die op een drafje door de sneeuw loopt. Opnieuw drukte Ivy zichzelf tegen de dichtstbijzijnde boomstam aan. Deze keer had ze niet meteen de neiging erlangs te kijken. De voetstappen klonken te haastig om die van een mens te zijn. Het gesnuif dat even later volgde klonk ook niet bepaald menselijk. De radartjes in Ivy's hoofd gingen pas werken toen het geluid steeds dichterbij kwam. Een dier had haar geur opgesnoven. En het kwam nu haar richting uit.

Een angstaanjagend gehuil vulde de hemel. De rilling begon in Ivy's bovenarmen en verspreidde zich als een dodelijk virus over haar lichaam, totdat het haar tenen bereikt had en langzaamaan weg tintelde. Wolven.

Ivy hield haar adem in en probeerde zo weinig mogelijk lawaai te maken. Het was slechts één paar poten, dat hoorde ze aan het vierdelige tempo dat constant herhaald werd. Het was er dus één en dat betekende dat de mogelijkheid tot vluchten niet uitgesloten was. Ze kon de wolf desnoods afleiden met haar stok - misschien zou hij wel brave-hondenmanieren hebben en er doodgewoon achter lopen - als ze niet snel genoeg was om van hem weg te vluchten. Wegvluchten leek ook niet echt een mogelijkheid tegenover een wolf die misschien wel dubbel zo snel liep als Ivy - of zelfs sneller. Hij kwam ondertussen steeds dichterbij. Ze moest het erop wagen.

Ivy spande haar armspieren en wierp de stok zo ver als ze kon. Ze had daarna nog een halve seconde nodig totdat ze besefte dat ze moest rennen. Dit was haar kans.

De stok landde in de sneeuw en op dat moment sprong ze uit haar geïmproviseerde startblok. De wind suisde om haar oren. Het kriebelde een beetje, en ze dacht bij zichzelf dat ze daar meer last van had dan van haar benen die op en neer pompten in de lucht. Of dat probeerde ze zichzelf tenminste wijs te maken. In werkelijkheid had ze het gevoel dat haar benen van haar romp af zouden scheuren en zelfstandig verder zouden rennen. Eigenlijk was dat meer iets voor een kip. Die konden zelfs blijven doorrennen als je hun hoofd afhakte. Misschien was Ivy ook wel een kip. Een kip, een zielige kleine prooi die wegrende voor het roofdier dat haar achtervolgde.

De ademhaling van de wolf bleef duidelijk even op dezelfde plek hangen, aangezien hij na een aantal seconden lopen amper hoorbaar was. Ivy wou een zucht van verlichting slaken, maar ze had het al veel te druk met alleen maar rennen en ademen. En toen, voor haar, uit de wit gesneeuwde struiken dook er nog een wolf op, recht op haar af komend. Ivy bukte, slaakte ondertussen een gesmoorde kreet en wist net te ontsnappen aan een hele horde klauwen die haar lichaam dreigde open te rijten.

Vanachter een boomstam rechts van haar, en dan links, kwamen er meer wolven tevoorschijn en ze leken maar één, gezamenlijke prooi te hebben: Ivy. En vanaf dat moment had paniek de controle over Ivy's lichaam. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Wolven jagen altijd in roedels.

Een hoop tanden boorde zich in haar kuiten en Ivy zakte in elkaar, kreunend van de pijn. Ze keek recht in de ogen van een grijzige wolf. Zijn mond trok een beetje open en hij maakte een laag, grommend geluid. Zijn adem belandde in Ivy's gezicht. Ze moest zich inhouden om niet te hoesten, want misschien, als ze zich hulpeloos gedroeg, liet hij haar gaan. Nu opende hij zijn mond volledig en hij bracht hem verbazingwekkend langzaam naar Ivy's gezicht toe. Niet dus. Het zag eruit dat hij zijn verdiende maaltijd niet zou laten gaan. Zelfs niet om het leven van een onschuldig meisje te redden. Zéker niet om het leven van een onschuldig meisje te redden, verbeterde Ivy zichzelf. Dus sloot ze haar ogen, maar opende ze meteen weer. Ze wou niet laf sterven. Ze wou haar dood onder ogen zien.

Ze was er klaar voor.

De wolf hapte gulzig naar haar hoofd. Datzelfde moment weerklonk er een korte, maar krachtige ontploffing in de verte. Ivy dacht eerst dat het hoorde bij het sterven, als een soort klok die het einde van haar leven duidelijk maakte, maar toen zag ze weer hoe de wolf op het punt stond haar hoofd te verslinden. En hoe hij daarna in elkaar zakte.

Ivy probeerde te zien wie de wolf neergeschoten had én haar gered had, maar haar zicht werd belemmerd door een nieuwe horde wolven die op haar afkwam. Het was een race om Ivy's lichaam nu degene die haar gevangen had dood was. Eentje had haar al kunnen benaderen en dartelde even om haar heen. Ivy moest ondanks alles haar lach inhouden; de wolven zagen eruit alsof ze een heilig ritueel moesten uitvoeren voordat ze haar opaten.

Deze wolf die nu om haar heen cirkelde leek minder geduldig en sprong al snel op haar af. En viel dood neer. En vanaf toen was het een slagveld.

Talloze wolven rondom haar zakten in elkaar, sommigen slechts in hun poten getroffen. Even dacht Ivy dat er een kogel recht langs haar oor zoefde, en even daarna stond de wolf achter haar volledig stil, om daarna jankend in te storten.

'Pas op, June! Je schiet haar nog neer zo!' De eerste mens die ze had gehoord sinds Daggers vertrek. En de stem klonk op de een of andere manier vertrouwd. Ze wist van wie hij was, maar die gedachte kleefde ergens aan de rand van haar hersenen, waar ze er net niet bij kon.

'Wel dat heb ik nog niet gedaan, Prone. Ik ken dat mens niet eens, dus zeg me eens waarom ik haar zou redden?' Er volgde een onaangename stilte. Dezelfde stem herhaalde: 'Zeg mij eens waarom ik haar zou redden. Zeg het. Ik zou haar even goed kunnen neerschieten. Ik vraag me eigenlijk wel eens af hoe het zou zijn om íemand neer te schieten. Een persoon.'

'Dat doe je niet', zei de eerste stem onzeker, met de bedoeling om het gesprek af te ronden.

'O nee? Is dit Doen, Durven of Waarheid? Wees maar zeker dat ik dat altijd win. Ik ben niet bang om iemand te vermoorden, en al helemaal niet om de waarheid te vertellen.

'Dat betekent nog niet dat je het moet doen.' De toon waarop de eerste stem die zin uitsprak deed Ivy denken aan een knuffelbeer wiens weinige haar helemaal uitgetrokken was. Zacht, vriendelijk en een beetje angstig.

Ivy probeerde zich te concentreren op waar de stemmen vandaan kwamen, maar toen leek haar gezichtsvermogen plotseling te verminderen, tot ze het hele bos als een wit-bruine mozaïek zag. De stemmen werden onverstaanbaar, slechts een vaag geruis. En toen schakelde haar netvlies over op de kleur zwart. Alleen maar zwart. En dan niets meer.

YthernaWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu