Een plek

468 21 5
                                    

'Zullen we dan ook maar een blokje om gaan lopen?' stelt Lauren voor. Ik knik. 'Graag.' Het voelt net alsof ik stik hier. Zodra we buiten zijn, voel ik me meteen weer beter. De frisse lucht doet me goed. We lopen de straat uit en Lauren zegt: 'Ik wist niet dat iemand zo gemeen kon zijn.' Ik weet dat ze het over Peter heeft, maar ik doe net alsof ik niet weet over wie ze het heeft. 'Hm?'

'Peter,' zegt ze. 'Oh, ach,' zeg ik dan. Ik hoop dat ze begrijpt dat ik liever niet over hem wil praten, maar hoe moet ze dat begrijpen? We vinden het allebei heel raar dat hij zo doet. We hebben nog nooit iemand ontmoet die zo deed en we weten gewoon niet hoe we daarmee om moeten gaan. 'Denk je dat Edward hem echt gestoken had als jij je er niet mee bemoeit had?' vraagt Lauren dan. Ik haal mijn schouders op. 'Ik weet het niet.'

Waarschijnlijk wel, omdat Peter me bedankte. En zou een jongen zoals hij dat doen, als hij het niet zelf opgelost zou kunnen hebben? Misschien had hij wel geweten hoe hij het op moest lossen, maar wilde hij gewoon aardig zijn? Nee, Peter en aardig, wat een grap.

Als we de woonkamer weer binnenkomen voor het avondeten, gaan Lauren en ik meteen weer bij Christina, Lynn en Uriah zitten. Tris en Four zijn er niet. Ik probeer zo min mogelijk aandacht aan Peter te besteden, maar als hij opstaat en wegloopt ben ik wel degene die hem nakijkt. Snel probeer ik aan iets anders te denken. Lynn haalt weer een kaartspel tevoorschijn en we gaan weer "pesten".

Toen we nog op school zaten, gingen we in de pauze ook vaak kaarten. De meeste jongens probeerden een tactiek te verzinnen om te winnen, maar er bestaat niet echt een tactiek. Ik vond het leuk om ze te observeren en zelf niet mee te doen. Ik vond het vooral interessant om Will te zien spelen. Hij handelde heel anders dan de rest. De gedachte aan Will maakt me treurig. Wat zou hij hebben gedaan als hij hier was?

Ik moet niet meer aan hem denken. Ik had hem losgelaten. Maar kan ik dat ooit echt doen? De gedachte aan Will, die levenloos op de grond ligt met een wond in zijn hoofd, kan ik maar niet van me afschudden. 'Ik heb het benauwd, ik ga even naar buiten.' Zonder op antwoord te wachten, loop ik de woonkamer uit en ga ik naar buiten.

De frisse wind voelt fijn aan, maar ik krijg er wel kippenvel van. Snel loop ik de straat uit en kijk ik om me heen. Wat zou een fijn plekje zijn om even alleen te zijn? Om rustig na te denken zonder gestoord te worden? Dan denk ik aan de plek waar Lauren en ik vanmiddag langsgelopen waren. De plek waar er een lang hek is die tot aan je middel komt en je uit kunt kijken over een leeg stuk vlakte. Er is ook uitzicht op het grote hek, die ons binnen de stad houdt. Ik voel dat ik me het meest rustig kan voelen op die plek, dus ik ga erheen.

Maar als ik dichterbij kom, zie ik al een gestalte bij het hek staan. Ik stop met lopen als ik zie wie het is en maak een afweging; zal ik nog een stuk verder lopen en daar gaan staan, of zal ik weer gewoon weg gaan? Misschien kan ik maar beter weer teruggaan. Ik heb vanmiddag immers besloten om ver uit de buurt te blijven van Peter.

Ik draai me om en wil zachtjes weglopen, maar hij heeft me al gehoord, want hij zegt: 'Je hoeft niet weg te gaan voor mij, hoor.' Ik stop met lopen en draai me om. Als ik hem aankijk, verwacht ik een boze blik te zien. Maar dat is niet zo. Ik hoor Lauren's stem in mijn hoofd, die zegt dat ik me niet moet laten kennen. Daarom loop ik recht op hem af en ga ik naast hem staan.

Deze nieuwe ontwikkeling is raar. Ik hang iets naar voren over het hek en leg mijn ellebogen op de reling, net zoals Peter gedaan heeft. Zwijgend staren we voor ons uit. Het is donker en ik kan de vlakte niet goed zien, maar het grote hek in de verte wel. Ik vraag me af wat er achter het hek is en waarom wij hierbinnen zitten. Voor ik mezelf kan tegenhouden vraag ik hem: 'Heb jij je nooit afgevraagd wat er achter het hek is?'

Stom. Ik zie dat hij zijn schouders ophaalt en hij zegt: 'Dat kan me niks schelen.' Ik kijk hem aan, maar hij kijkt niet naar mij. Kan het hem echt niets schelen? Dat kan niet. 'Ik geloof je niet.' Nu kijkt hij me aan en hij kijkt alsof hij moe van me wordt. 'Dan niet.' Snel kijk ik weer voor me uit. Misschien moet ik een luchtig onderwerp zoeken. Maar wat dan? Misschien moet ik gewoon weer weg gaan. Ja, dat moet ik doen. Maar net als ik besluit om mijn ellebogen van de reling af te halen en een stap naar achteren te doen, zegt hij: 'Oké, ik heb er wel eens over nagedacht.'

Ik knik en kijk dan weer voor me uit. Zal ik hem vragen wat hij denkt dat er achter het hek is, of zal ik gewoon mijn mond houden? Ik denk het tweede, want wat als hij weer boos wordt? Ik kan het niet helpen, maar ik moet het toch weten. 'Ben je het nou nooit eens zat dat iedereen je zo haat?' Stom. Ik wil net sorry zeggen, maar hij haalt zijn schouders op en zegt: 'Ik ben er al lang aan gewend dat iedereen me ontwijkt.' Ik doe nog een poging. 'Als je niet zo onaardig zou doen, zouden ze je misschien minder ontwijken.'

Hij begint te lachen. Deze lach is net zoals de andere keren dat ik hem heb horen lachen: hard en bitter. En het voelt net alsof hij me uitlacht. 'Je weet niet waar je het over hebt,' zegt hij bot. Ik word kwaad. 'Nee, natuurlijk weet ik niet waar ik het over heb!' Weet je, laat maar. Ik zet me af tegen de reling en begin weg te lopen. Maar dan mompelt hij: 'Het zal toch niks veranderen.' Ik stop met lopen, draai me om en kijk naar hem, terwijl hij niet naar mij kijkt en nog steeds voor zich uitstaart.

'Met zo'n instelling zal er niks veranderen, nee.' Ik zucht. 'Natuurlijk zal het wel veranderen. Misschien niet voor de mensen die je al kennen, maar wel voor de mensen die je nog niet kent. Je moet jezelf afvragen of het de moeite waard is om te veranderen als je er gelukkiger van kunt worden.' Ach, waarom zeg ik dit nog? Het heeft toch allemaal geen zin. Hij zal toch niet luisteren. Ik zet mezelf alleen maar voor schut.

Ik draai me om en loop weer naar het huis toe.

Divergent: Peter HayesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu