Verkoeling

624 61 3
                                    

"Marvel!" Schreeuw ik weer.

Maar zijn blonde kop verdwijnt tussen de bomen en struiken zonder aandacht aan mij te besteden. Is dit mijn dank, dat ik hem heb beschermd voor één van de dodelijke vuurballen? Op de een of andere manier kom ik niet omhoog. Daarom ben ik genoodzaakt te kruipen, te tijgeren totdat de grond afdaalt en ik kan rollen. Door de struiken en door brandnetels, maar dat maakt echt niets uit momenteel. Niet als mijn leven er van afhangt en ik de anderen kwijt ben. Mijn weg eindigt in het water van een beekje en automatisch beginnen mijn handen te prikken. Het geneest, dat weet ik wel, maar dan nog. De verkoeling die daarna komt is in elk geval stukken beter. Ik blijf nog een hele tijd zo zitten voordat ik weet dat ik er nu echt vandoor moet. Anders is de afstand tussen mij en de anderen te groot, en daarbij is de muur nog steeds te dichtbij. Ergens heb ik toch het idee dat hij voor het afdalende stuk is opgehouden, dat daar de grens is waar het de tributen moest doden. Ik hijs mezelf op via een steen en meteen overvalt de pijn me weer. Stel je niet zo aan Glimmer. Snauw ik tegen mezelf. Er bestaan ergere dingen. En dat geeft me moed om op te staan en op een draf verder te lopen. De hitte neemt langzaam af en het vuur verdwijnt uit mijn buurt. Ineens hoor ik spotgaaien in de verte, die de klanken van mijn naam maken. Hoe weten ze dat ik dat ben, doet het capitool dat? Of roept iemand mij en nemen deze slimme vogeltjes de naam over? Ik besluit het maar te negeren. Voor hetzelfde geld brengt iemand me op een gevarenspoor. Dan zal ik nooit meer eten en daglicht zien. En over eten gesproken: nu ik meer rust heb en geen angst meer om het vuur te ontwijken merk ik pas hoe hongerig ik ben. Ik volg de beek en besluit na een tijdje dat ik misschien even wat eten zou moeten zoeken. Maar dan moet ik afwijken van de beek, want ik had wat opgevangen bij de eetbareplantentest over eetbare bessen. Ik heb niet echt opgelet omdat ik de echt eetbare exemplaren zelf ook wel kan vinden, maar ik weet wel dat die niet zo pal naast de beek groeien. Ik zal de pijn in mijn handen moeten negeren en ik zal eten moeten zoeken. Lipbijtend wend ik af van de beek en ga ik op zoek naar wat bessen. Ik loop nog maar een paar minuten rond als ik een kruisbessenstruik zie. Heerlijk, die hebben we thuis ook. Als ik de bessen gecontroleerd heb en er niets gevaarlijks aan lijkt te zijn pluk ik hele handen vol en prop er een paar in mijn mond. De zoete smaak maakt me rustig en ik pluk er meteen meer. Ik eet alsof het de laatste keer is dat ik eten zie, zo hongerig ben ik.

"Glimmer!"

Was dat Cato? Onwaarschijnlijk. Maar ik hoor mijn naam alweer. Dan kijk ik recht in het gezicht van Marvel.

"Ben je hier!?" Zegt hij, eerder opgelucht dan kwaad.

"Ja," zeg ik kauwend. "Hoezo?"

Zijn ogen vallen op mijn bessen,maar glijden al snel weer terug naar mijn gezicht.

"Ik was je kwijtgeraakt." Zegt hij schuldig.

"Je hebt me zelf alleengelaten."

"Je was te langzaam! Anders zou ik zelf sterven!"

"Oh, en dat ik je heb opgetild uit je eigen kots - in  levensgevaarlijke omstandigheden- en dat wordt niet meegeteld?" Snauw ik.

Mijn handen pletten de besjes. Ineens ben ik te langzaam? Waar slaat dat op? Maar hij is slim en praat er gauw overheen.

"Ik moest vluchten en ik dacht dat je me wel bij kon houden. Ik kwam er pas later achter dat je me niet volgde."

"Mens, ik heb nota bene je naam nog geschreeuwd! En dat hoor je dan niet?" Ik schreeuw bijna.

Hij trekt zijn mond open, maar wordt overstemd door spotgaaien die mijn naam schreeuwen. En het geluid komt dichterbij en wordt menselijker en dwingender.

"Glimmer!"

"Marvel!"

"Joehoe, Glimmer!"

"Maaaaarvel!"

Ik zie ze al, het zijn Cato en Clove die onze namen schreeuwen.

"Hè, hoorde ik mijn naam?" Zeg ik, en ik stap tevoorschijn.

Ik neem Cato snel in me op, maar hij is niet echt gewond. Cloves haar zit onder de modder. Eigenlijk zou ik Cato in mijn armen willen sluiten en janken dat hij ongedeerd is, maar ik kan dat beter bij Clove doen. Om de vertrouwensband tussen ons te versterken, die is nooit zo goed geweest. Cato vind alles best wat haar betreft, dat heb ik al gemerkt.

"Ik dacht dat jullie dood waren." Zeg ik zacht, maar nog net hoorbaar voor Cato.

Ik kijk hem over Cloves schouder aan en luister niet naar haar antwoord. Het klinkt geïrriteerd in mijn oren, en zo kijkt Cato ook. Daarom laat ik haar vluchtig los. Gelukkig is Marvel daar met zijn perfect getimede opmerkingen om me uit de brand te helpen:

"We kunnen teruggaan naar de hoorn om geneesmiddelen te zoeken." Stelt Marvel voor.

"Welnee joh, watje," zegt Cato. "Wat ben jij nou voor een vechter."

"Precies." Zegt Clove.

Eigenlijk vind ik het nergens op slaan dat ze hem zo afkat, maar ik zeg niets vanwege Cato. Ik wil het ook met hem eens zijn. Ik wil dat hij zo naar me kijkt.

Marvel rolt met zijn ogen. "Dan niet. Maar wat doen we dan?"

"Niets, gewoon wachten. We blijven hier en sterken aan, dan gaan we tegen de middag weer op pad." Snauwt Cato.

Ik laat mezelf zakken op de grond tegen een boom aan en zeg niets. Marvel pakt een waterfles en geeft hem aan mij. Ik weet niet waarom hij zo naar me kijkt. Maar ik wil het niet. Cato moet naar mij kijken. Cato moet van mij zijn, en niet van een ander.

Glimmers HongerspelenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu