Geluk

56 5 0
                                    

We bonden de paarden aan een jong boompje en liepen met onze wapens in de aanslag naar het platgebrande gebouw. Ik voelde met mijn rechterhand aan de schede om te kijken of mijn mes er nog was. Mijn standaard wapen was een pijl en boog, die gebruik ik al mijn hele leven, maar als het aankomt op een man tot man gevecht heb je daar niet zo veel aan. Altijd als ik een mes bij me had voelde ik mij toch een stuk veiliger.

Bij de stapel zwartgeblakerde steunbalken leek er even geen beweging meer te zijn. Ik hield mijn ogen de hele tijd op die plek, ik had geen idee wat er onder die stapel balken lag. Ik seinde naar Avery en Lucas dat ze allebei naar een andere kant moesten gaan, zodat we het wezen konden omsingelen. Toen ik bij de stapel aan was gekomen bewoog het hout weer een beetje. Ik pakte een uiteinde van een grote draagbalk en gooide die opzij, zodat ik meteen mijn mes kon grijpen als het wezen toch niet zo vast zat als we dachten en ons zou aanvallen. Tot mijn verbazing zag ik een heel bleek wezen onder de balken liggen, ik zag meteen dat het een elf was. Waarschijnlijk was hij door zijn eigen domheid hier beland. Zijn hele onderlichaam zat vast onder de balken, en zo te zien hadden een afgebroken plank zich een weg door één van zijn benen gebaand. Het zag er triest uit. Nu ik de plank weg had gegooid was nu alleen zijn bovenlichaam te zien, zijn hele gezicht was bebloed en zijn neus zag er - zelfs voor een elf- niet echt natuurlijk uit. Ik liet de schede van mijn mes los en pakte mijn boog. Ik spande hem aan en richtte het op de elf. Hij was nog niet bewusteloos, en zat met half gesloten ogen naar mij te kijken. De elf haalde diep adem voordat hij sprak, het kostte hem veel moeite. 'Rauko.' Hij bracht zijn linkerarm, die niet vast zat onder de stapel hout, naar zijn gezicht en deed iets in zijn mond. Nog geen minuut later begon hij te kokhalzen, en zijn pupillen waren wijd opengesperd. Het duurde niet lang voordat zijn lichaam het begaf, zijn ogen sloten. 'Meen je me dit?' Avery kwam naar me toegelopen en knielde naast mij. Ik liet mijn boog weer ontspannen en deed de pijl in de koker. 'Hoe konden we dit niet zien aankomen?' Ik keek hem aan en haalde mijn schouders op. 'Veel kunnen we er niet meer aan doen, laten we de paarden halen en kijken of we nog ergens in dit dorp aanwijzingen kunnen vinden.' Net toen ik weer wilde opstaan zei Lucas 'Wacht.', hij wees naar de elf. 'Wat is dat?' 'Je moet iets specifieker zijn Lucas.' Eindelijk hadden we iets gevonden dat ons misschien ging helpen, en nam vergif in voordat hij ook maar iets nuttigs kon zeggen. Hij liep naar ons toe en pakte wat uit de elf zijn jas. Hij vouwde het open, er verscheen een glimlach op zijn gezicht. Ik stond op en ging tegenover hem staan. 'Wat staat erop Lucas?' 'Ik geloof dat we zojuist een kaart hebben gevonden naar de verloren dorpelingen.' Eindelijk.

~

Nadat we de paarden even hadden laten grazen op de weide vertrokken we naar de verloren dorpelingen. De kaart die Lucas had gevonden gaf een plek aan die best dichtbij de Raaf lag. Het was helemaal vergeeld, maar alle tekens en lijnen waren nog goed te zien. Die aangegeven plek - een cirkel om een gebied vlak bij de raaf- moest wel iets te maken hebben met al die verbrande dorpen en ontvoerde dorpelingen, ik wist het gewoon.

Voor we vertrokken naar de Raaf had ik in mijn boekje alles opgeschreven wat we tegen waren gekomen in de afgelopen week. Het leek me ook wel belangrijk om dat woord - Rauko - te onthouden, het kon nog wel van pas komen. Tijdens de rit vertelde Lucas me dat 'Rauko' duivel betekent, waarschijnlijk had de ongelukkige elf het over Vesh. 

We waren nog vroeg in de middag vertrokken, dus we konden best ver komen. Toen de avond viel schatte ik dat we nog twee middagen zouden moeten rijden voordat we de Raaf hadden bereikt. Gelukkig verliep de reis rustig, we waren niet overvallen door woeste monsters of gehypnotiseerde huurlingen.  Op de derde dag zouden we aankomen bij de Raaf. Toen we die ochtend weer verder gingen begon in langzamerhand weer dingen te herkennen. We volgden hetzelfde pad als wanneer ik net van de Raaf vandaan kwam toen ik mijn reis net begon. Ik kon het niet geloven dat we eindelijk een soort aanwijzing hadden naar de verloren stad Ransbeek en misschien onze ouders. Deze hele reis had ik alles gevolgd wat ik tegenkwam, en nu had ik mijn broer gevonden, en kwamen we eindelijk iets dichterbij de waarheid. Voor even voelde ik dat ik gelukkig was, want binnenkort zou ik mijn familie weer zien, of op z'n minste erachter komen wat er met ze was gebeurd.



ChinoukWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu