20

17 5 0
                                    

Levenloos zit ze op het politiebureau, zichzelf vastklampend aan een kopje veel te slappe koffie. De deur van het bureau gaat open, ze doet de moeite niet om op te kijken. Meredith gaat voorzichtig naast haar zitten. Ze pakt de beker met slappe koffie van haar af en zet hem op de tafel. Haar afro-kapsel wiebelt een beetje wanneer ze Adelyn voorzichtig in haar armen sluit. 

'Hij is weg', huilt ze opnieuw en opnieuw en opnieuw op haar stoffige trui. Haar koele, bruine hand streelt bedaard over haar chaotische blonde haren. Ze heeft het gevoel alsof ze haar tekort had gedaan omdat ze deze hele situatie niet had meegekregen voorheen, dat het haar allemaal nu pas is opgevallen. Zo zaten ze daar een tijdje, samen, wachtend op de politieman die hoogstwaarschijnlijk niet meer van zich zou laten weten, op het moment dat haar biologische moeder van zich zou laten horen, op het moment dat deze verschrikkelijke dag haar eindelijk zou laten gaan.

'Adelyn?' De meiden kijken op wanneer een zachte, emotionele stem de stilte van het moment door breekt. Ze staat op wanneer ze de kwetsbare, nog altijd aangedane verschijning van haar biologische moeder in zich op neemt. Ze zit in een rolstoel, met haar volledige lichaam nog altijd in verbandjes en wonden gewikkeld.

'Hoorde je het?' Ze knikt en wanneer het snikkende meisje in haar moeders armen loopt, voelt het zo vertrouwd en veilig dat ze zich voor neemt er niet meer uit weg te willen. Meredith kijkt nog altijd naar haar beste vriendin, denkend aan alle signalen die ze had genegeerd om te zien dat haar vriendin pijn had. 

'Het spijt me dat je dit mee gemaakt hebt', zegt haar moeder wanneer ze haar haren behoedzaam door haar fragiele vingers laat gaan. Ze heeft iets in haar handen, een boek. Adelyn maakt zichzelf los als ze het boek op haar rug voelt en kijkt er naar. Ze pakt haar schetsboek voorzichtig aan dat ze een dag geleden had laten vallen bij haar huis. 'Ik zag je naam voorin staan, ik dacht dat je hem wel weer wilde hebben.' 

'Kan ik bij jou komen wonen?' De vrouw kijkt verbaasd op van de plotselinge vraag die haar gesteld wordt. Adelyns ogen staan oprecht, het klinkt als een impulsieve vraag, maar in werkelijkheid was het een extreem weloverwogen besluit. Ze voelde zich al maanden niet meer op haar gemak in haar eigen huis, haar pleegouders waren niet haar familie, dat waren gewoon de mensen waar ze aan vast zat tot haar achttiende. Even kijkt ze nog naar de vriendin van haar dochter, die stilletjes en met een bezorgde blik in haar ogen naar de twee kijkt. Lang hoefde ze er niet over na te denken. 

'Mijn huis is afgebrand', zegt ze dan. 'maar als de verzekering het dekt, heb ik graag dat je in trekt, Adelyn.' Het meisje vormt een blije glimlach en vliegt haar moeder in de armen, die op haar beurt voor het eerst in dagen kan lachen. Na een tijdje maakt ze zichzelf los, kijkend naar haar schetsboek. Ze opent het, bladert naar de laatste bladzijde die ze getekend had. Een tekening van Roeland, wachtend op de metro. Ze kijkt er zonder al te veel emoties naar, want hij had die ook nooit zo. Ze scheurt de bladzijde er voorzichtig uit. Op de dag van de begrafenis heeft ze de tekening bij hem in zijn kist gelegd. 




.
.
.

Hé, nu je toch hier beneden bent, kun je hopelijk even stemmen... :) 

MetroWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu