XI

243 14 2
                                    

11.

Ians mond viel open. Dit kon niet. Dit mocht niet. ‘Nee! Dat is niet eerlijk! Het is niets!’ zei Ian, gebarend naar zijn lichaam. Maar de Commissaris schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me, mijn besluit staat vast.’ Zei hij. Toen ging de hand van de Commissaris naar zijn riem. Hij trok een walkie-talkie van zijn riem en zei: ‘Het is vertelt.’ Een monotone stem mompelde kort een antwoord. En nog geen moment later, stormden de agenten die Ian en Jack ook naar binnen hadden gesleept weer het kantoor binnen. Ze grepen Ian vast, die wild begon tegen te stribbelen. ‘Nee, dit kan niet! DIT MAG NIET!’ schreeuwde hij, schoppend en om zich heen meppend. ‘Jack, zeg jij eens wat!’ zei Ian woedend. Maar toen hij Jacks gezicht zag, hield hij opslag zijn mond. Hij kreeg een brok in zijn keel. In Jacks ogen zag hij puur verdriet en intense pijn. ‘Jack, ik…’ zei hij, terwijl ze het gebouw uit werden geduwd en de stenen oprijlaan opstapten. Opeens voelde hij iets tegen zijn hand. Verbijsterd pakte hij het zwartmetalen ding aan dat Jack in zijn hand drukte. Het was zijn pistool. En erbovenop legde Jack zijn penning. ‘Nee, Jack! Geef niet op!’ zei Ian, maar Jacks blik legde hem weer het zwijgen op. Weer dat verdriet, en weer die pijn. Zonder nog een woord te zeggen stapte Jack in de groene pick-up. Het portier sloeg dicht en de motor begon te ronken. De geur van diesel prikte in Ians neusgaten. Hij kreeg tranen in zijn ogen terwijl hij de auto nakeek. En die kwamen niet van de diesellucht.

‘Godverdomme!’ riep Ian. Een paar mensen keken verbaasd op, maar dat kon hem niets schelen. Hij begon te lopen, te lopen en te lopen. Hij liep tot hij niet meer kon. Uiteindelijk plofte hij uitgeput neer op een bankje. Hij keek om zich heen. Door de waas van tranen kon hij nog net Adams Park herkennen. Toen viel hij languit neer op het hout. De tranen stroomden over zijn wangen. Hij smeet zijn zwarte tas tegen een prullenbak. Hij wilde net weer wegrennen omdat de aanblik van die tas hem teveel aan Jack deden denken. Maar toen viel zijn oog op iets bijzonders. Uit zijn tas rolde een klein, zwart kokertje. Ian veegde zijn tranen weg en holde naar zijn tas. Hij trok het kokertje open en greep het witte briefje dat eruit viel. Hij vouwde het open waarbij hij het bijna scheurde. ‘Één weg. Nog één te gaan. Bereid je maar voor. Het is nu echt begonnen.’ Stond er op het briefje. En onder het kriebelige, donkerzwarte handschrift stond weer een raaf gekrast. ‘Het is nu echt begonnen.’ Mompelde Ian. Die zin bleef maar in zijn hoofd hangen. Het was gebeurd. Hetgene was gebeurd waar hij het aller bangst voor was. Eerst Jack, nu hij.

Net voordat Ian het briefje in de prullenbak wilde smijten, viel hem nóg iets op. Er stond iets ín het briefje. Een watermerk! Hij hield het tegen het licht. Het was een watermerk van een familiewapen. Het wapen had de vorm van een raaf! En om de raaf stonden een aantal vage letters. Met veel moeite wist Ian het te ontcijferen. Dit stond er: ‘Hampshire’. ‘Hampshire… Hampshire…Ian liet de woorden rondrollen in zijn mond. Die naam kwam hem niet bekend voor. Het zou vast een familie uit het dorp zijn geweest. Maar misschien lag hier een aanwijzing. En elke mogelijke aanwijzing kon leiden tot het oplossen van een zaak, zoals Jack altijd zei. Jack… Ian zuchtte. De enige plek waar hij een familie kon vinden uit het dorp, was het oude gemeentehuis op Theresa’s square.

Ian smeet zijn fiets tegen een saaie grijze muur. Die fiets had nog bij het oude politiebureau gestaan, waar hij eerst naartoe was gelopen. Je moet niet afhankelijk zijn van de technologie. Ian diepte die zin ook op uit zijn geheugen als een gezegde van Jack. Hij stapte het gemeentehuis binnen en liep regelrecht naar de balie. ‘Ik wil graag de oud archieven van dit dorp inzien.’ Zei hij op zakelijke toon. De pinnige vrouw achter de balie keek hem vanachter haar kleine brilletje aan. ‘Dat gaat zomaar niet.’ Wilde ze op een betweterige manier zeggen, maar ze kon haar zin nog niet afmaken, of Ian gooide zijn penning op tafel. De vrouw keek er heel even naar en zei toen, met duidelijke tegenzin: ‘Loop maar mee.’ Ian grijnsde spottend achter haar rug om terwijl hij haar volgde naar het archief. Het archief was één van de vele dingen die het dorp kenmerkte. Het was muf, en verzette zich nog duidelijk tegen de technologische revolutie. De vrouw was al weer naar haar balie gesneld voordat Ian zelfs maar een póging had kunnen doen om haar te bedanken. Hij grijnsde nog eens en begon de eikenhouten kasten langs te lopen, op zoek naar de H.

Hij had de letter vrij snel gevonden. Het was de meest verstofte hoek uit het archief, duidelijk al lang niet meer aangeraakt. En de moeite om het archief nog enigszins te onderhouden was duidelijk ook niet gedaan. Hij klopte het stof van de vergeelde ruggen van de boeken en sloot zijn ogen tegen de stofwolk die in zijn gezicht waaide. ‘Hampshire… Hampshire… Ah, hier!’ mompelde hij. Hij trok een groot, zwart boek uit de kast. Op het boek zat een zegel met hetzelfde wapen als op het briefje, dat van de Hampshire’s. Ian sloeg het boek open in het midden. Daar stond een stamboom van twee pagina’s.  Ian ging met zijn vinger over de vergane inkt. Uiteindelijk bleef zijn vinger hangen bij het enige enig kind van de familie. En bij dat kind stond een foto. Een foto met een naam eronder. En die naam was Luna Hampshire. Maar van de foto, schrok Ian nog het meest. Want die foto… dat was de moordenares. Dit moest Jack zien.

A Raven Girl (Book 1)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu