Hoofdstuk 1

57 14 7
                                    

'Hé, jij daar!' roept de man met de zwarte hoodie.

Ik verstijf bij het horen van de stem. Ik ken die stem. Ik ken die man. Het is één van de jagers. Ze proberen mij te pakken en voor hun eigen zaakjes te gebruiken. De kans is groot dat ik dat niet overleef.

Met een ruk draai ik mij om en ren ik weg. Ik gooi de capuchon over mijn hoofd heen en trek tijdens het rennen mijn broekspijpen naar beneden. Ik moet bedekt blijven voor de zon. De stralen vermoorden me als ze mijn huid raken.

Ik lijk absoluut niet op een vampier. Ik zie er normaal uit. Gewone kleren, normale ogen en geen scherpe hoektanden. Alleen het gedrag van een vampier is aan mij te merken. Bijvoorbeeld dus de zon. De zon is erg dodelijk voor mij.

Mijn pleegouders hebben mij een keer meegenomen naar het ziekenhuis toen ze doorhadden dat de zon effect op mij had. De doktoren hadden mij gediagnostiseerd met een zon allergie. Ik weet wel beter dan alleen een zon allergie. Hoe kwamen ze erbij?

Ik verdwijn met vampiersnelheid tussen de bomen. Snel werp ik vlug een blik naar achteren en zie dat de hele groep jagers weer bij elkaar is. Zachtjes vloek ik in mezelf. Hoe had ik zo stom kunnen zijn om in de verlaten straatjes van deze stad rond te lopen. Daar lopen alleen maar ongure types rond. Ik had veel beter thuis kunnen blijven.

Een harde klap tegen mijn hoofd zorgt ervoor dat ik die gedachtes van mij afschud. Ik verlies mijn balans en val hard op de grond. Ik piep zachtjes en sta dan weer op, maar ik was al te laat. Ik werd omsingeld door de leden van de vampierjagers. Ik vloekte zachtjes.

Ik keek ze één voor één in hun ogen aan. Ik zag geen enkel teken van medelijden. Niet eens een klein sprankje. Alhoewel, bij één jongen meende ik een klein beetje medelijden te zien.

Hij leek ongeveer mijn leeftijd. Hij had zwart krullerig haar dat voor zijn ogen hing en lichtblauwe ogen die zelfs een beetje triest stonden. Je kon aan alle kanten zien dat hij geen keuze had, net als ik. Maar ik had hem nog nooit eerder gezien. Ik wendde mijn blik van hem af.

'Wat moeten jullie van me?' vroeg ik met een staalharde blik. De man die mij had geroepen in het steegje begon te lachen.

'Heb je dat nou nog steeds niet door?' vroeg hij met een sarcastische ondertoon.

Natuurlijk had ik het wel door. Ze zouden miljoenen, als het niet miljarden waren, aan mij kunnen verdienen. Ik vroeg het om ze af te kunnen leiden. Zo zou ik makkelijker weg kunnen glippen door in mijn vos te veranderen.

'Nee, waarom zou ik?' vroeg ik. 'Ik weet niet eens waarom ik zo belangrijk voor jullie ben? Ik ben toch niet speciaal ofzo?'

'O nee?' vroeg hij uitdagend. Hij sloeg zijn armen over elkaar. 'En waarom krijg je dan zoveel uitslag als je in de zon loopt?'

'Ik heb een zon allergie.' siste ik. Hij leek nog niet onder de indruk.

'Je hoektanden?'

'Ik heb ze geslepen.'

'Je ogen?'

'Ik gebruik soms kleurlenzen.'

Hij werd met de seconde kwader. Hij wist dat ik loog, maar hij kon niks bewijzen. Totdat er een gemene grijns op zijn gezicht ontstond.

'En wat dacht je van je transformatie naar een vos?' vroeg hij tergend langzaam. Hier kon ik zo gauw geen antwoord op geven. Mijn gezicht liep rood aan. 'Ik wist het wel! Mannen, grijp haar!'

Ik sloot paniekerig mijn ogen en wenste voor een seconde of twee dat dit niet waar was, maar de realiteit bekroop mij al gauw weer. Ik opende mijn ogen.

Iedereen schrok van mijn vampierrode ogen en mijn scherpe hoektanden. Het nadeel ten opzichte van andere vampieren is dat ik niet kan vliegen. Ik zal dus met mijn voeten op de grond een uitweg moeten zoeken. Of misschien wel poten.

Ik veranderde naar mijn faunavorm: een vos.

Helaas was daarmee het probleem nog niet verholpen. Ik moest nog uit deze cirkel van mensen zien te komen, en ik zag maar één uitweg: de jongen met de lichtblauwe ogen.

Ik gokte het erop en sprintte naar de jongen toe. Hij wist duidelijk niet wat hij moest doen, want ik zag hem paniekerig om zich heen kijken. Ik juichte van vreugde in mezelf.

Ik sprintte onder hem door terug de stad in. Vlak nadat ik onder hem door had gesprint veranderde ik weer terug. Ik voelde de zon weer op mij branden als vuur. Ik schreeuwde het uit en trok mijn capuchon over mijn hoofd.

Ik rende op vampiersnelheid een steegje in wat net uit het zicht van de jagers was. Ik kon ze nog net zien. Mijn gezicht verstarde toen ik zag wat er met de jongen gebeurde.

'Zo heb ik je niet opgevoed! Hoe kon je haar laten gaan? Jij nietsnut!' schreeuwde de man met de hoodie. Hij sloeg de jongen vol in zijn gezicht. Ik sloeg geschrokken mijn hand voor mijn mond.

'Dat-dat- het spijt me, pap.' verontschuldigde hij zich terwijl hij zijn hand op de schram legde.

'Ja inderdaad! Laat het niet weer gebeuren!' schreeuwde de man, die dus blijkbaar zijn vader was.

Ik kon het niet meer aanzien. Ik draaide mij om en liep geschokt naar huis, om me voor te bereiden op de volgende aanval.

SchuwWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu