Hoofdstuk 4

38 12 19
                                    

Ik heb zo genoeg gehad van deze dag! School is al niet mijn leukste bezigheid, dan wordt het ook nog eens zonnig weer waardoor ik bijna ben verbrand en om dat nog eens te toppen ben ik erachter gekomen dat er een gevaarlijk iemand op mijn school zit! Als dat nog niet rampzalig is, weet ik het ook niet meer.

Waarom kon ik nu gewoon geen normaal meisje zijn?

Een meisje met veel vrienden. Een meisje wie geen brandwonden krijgt door de zon. Een meisje wie niet achterna wordt gezeten door vampierenjagers.

Een meisje met een echte familie.

Ik duw de sleutel in het slot van mijn huis en draai deze om. Met een flinke klap duw ik de deur open en smijt ik mijn tas ergens in een hoekje neer.

Mijn ouders zijn nog aan het werk, dus die zullen niks van mijn gedrag merken. Hopelijk. De buren hebben camera's geïnstalleerd.

Ik ren naar boven naar mijn kamer. Daar plof ik op het bed en denk ik een beetje na over alles.

Waarom kon ik mijn echte ouders hier niet hebben om mij te steunen? Zonder hen voel ik me leeg vanbinnen. Donker. Zwart. Ik wil iemand om mijn emoties aan te uiten. Ik wil iemand waarmee ik kan praten, iemand die ik vertrouw. Misschien zelfs een klein, geruststellend gebaar van mijn pleegouders. Maar dat alles had en kreeg ik niet. Ik zou er alles voor over hebben om mijn ouders te ontmoeten, al wist ik niet zeker of ze nog leefden.

Het zou in theorie kunnen dat ook zij al gepakt zijn door de vampierenjagers, net zoals een heleboel andere vampieren. Ik wilde daar liever niet over nadenken.

Zonder dat ik het wilde liep er een kleine traan over mijn wang.

Ik veegde hem achteloos weg.

Ik ging rechtop zitten en besloot dat het misschien wel goed voor me was om even te gaan lopen. Even een frisse neus halen en mijn hoofd leeghalen zal me vast goed doen. Het scheelt dat ik als vos niet uit hoef te kijken voor zowel de zon als de vampierenjagers.

Ik rende de trap af naar de voordeur en veranderde toen ik de deur net dicht had gedaan. Daarna sprintte ik een half rondje om het huis naar het bos.

En ik bleek gelijk te hebben.

Het voelde fijn om letterlijk even weg te lopen van je problemen en issues. Niemand die je tegen houd. Helaas ook niemand om je problemen mee te bespreken.

Het bos was donker, maar wel aangenaam donker. De frisse boslucht ruikt altijd lekkerder als het donker is. En daarbij heb ik dan ook geen last van het zonlicht dat mijn huid in een grote brandwond veranderd. Het donker heeft eigenlijk alleen maar voordelen. Behalve dat er soms ongure mensen in het bos rond kunnen lopen. Niet dat ik daar last van ging hebben.

Toen ik ver genoeg weg was van mijn huis ging ik onder een boom met een dikke stam liggen. Er hingen een paar dikke takken boven mij waardoor ik geen last had van de kleine drupjes regen die af en toe naar beneden vielen. Ik rolde mezelf op en ging op het knusse plekje liggen. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde een beetje te slapen.

De slaap was alleen wel van korte duur.

Ik werd zachtjes wakker van een geluid. Het zachtjes breken van takjes en het geritsel van bladeren. Het kwam mijn kant op. Ik opende mijn ogen en zag een schim recht voor mij. Het liep zachtjes op mij af. Ik zag zijn ogen in de mijne priemen.

Ik stond vliegensvlug op en rende. Ik rende niet weg. Ik rende juist naar hem toe. Door de struikjes was ik lastig te zien en overal klonk geritsel. Een normaal mens kan het onderscheid er niet tussen maken.

Ik sprong in één keer op de onwetende schim en haalde hem neer. Ik veranderde vlug en drukte mijn arm tegen zijn keel.

'Zeg op, wat moet je?,' siste ik met een kwade ondertoon. Mijn ogen werden rood en ik liet mijn tanden groeien.

Hij had een zwarte muts op waardoor ik zijn gezicht niet kon zien. Ik zag alleen zijn ogen. Een paar lichtblauwe, angstigkijkende ogen.

Ik rukte de muts van zijn hoofd en schrok.

Het was Ryan.

Woede borrelde in mij op. Kon hij me niet voor één moment met rust laten? Hij had me al een kutdag bezorgd en nu waagt hij zijn leven door nog eens bij mij in de buurt te komen. Ik drukte mijn arm nog harder tegen zijn keel en klemde mijn kaken op elkaar.

'Wat heeft je vader je nu weer opgedragen?,' siste ik. 'Ik kan in één keer je bloed eruit zuigen als ik wil, dus ik zou maar antwoorden als ik jou was.'

'Ik-ik moest jou zien te zoeken en zo mogelijk vangen,' bracht hij er moeizaam uit. Ik zuchtte luid.

'Ga dan de volgende keer naar het centrum ofzo. Jij kan mij niet eens vangen. Ik heb jou nu net gevangen. Het is onbegonnen werk,' sneerde ik. 'Dus ik zou maar heel gauw weggaan.'

Hij knikte hevig. Ik liet hem los en veranderde terug. Ik trippelde vlug terug naar de boom en ging weer liggen. Hij keek mij fronsend na. Ik gromde kort naar hem. Hij wist niet hoe snel hij weg moest komen.

Jongens ook altijd.

SchuwWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu