Ik opende mijn ogen. Ik zag een heldere blauwe hemel.
Ik ging recht op zitten. Ik voelde een vloeibaar iets over mijn wang heen glijden. Ik zette mijn hand op de plaats waar het vandaan kwam en voelde een stekende pijn.
Ik haalde mijn hand weg en zag dat mijn hand vol bloed zat. Ik probeerde op te staan maar ik viel al snel weer op de grond. Ik zuchtte. Waarom had ik deze pijn?
Ik besloot om mezelf niet nog eens te martelen en ging weer liggen. Ik sloot mijn ogen.
Na een aantal minuten opende ik ze weer. Misschien wel uren.
Ik concentreerde me op een wolk hoog in de lucht. Ik concentreerde me op de natuur en op de geluiden die ik hoorde.
Ik hoorde een beweging vlak achter me, hoe raar het ook klinkt. “Wie is daar?”
Het bleef even stil maar toen hoorde ik een stem: “Je bent dus niet dood. Ik was bijna van plan om je op te eten.” zei de stem. Het was ongetwijfeld een jongen. “Als je nu niet snel antwoord geeft, ik zweer je, karma laat het hier niet bij. Wie is daar?” Mijn stem klonk dreigend en zwak tegelijk.
“Ik.”
Ik zuchtte. “Ik wie?”
“Ik de geweldige die je komt redden.” Ik voelde hoe hij me in een soepele beweging me op zijn schouder tilde. Ik bracht een gil uit. Hij zette zijn hand op mijn mond. “Stil, of wil je dat ik je laat opeten door een wolf?” zei hij. Ik stopte met gillen, terwijl zijn hand nog steeds op mijn mond zat.
Na een tijdje haalde hij zijn hand van mijn mond af. “Hoe kom ik hier? Waarom voel ik me alsof ik van mijn fiets ben gevallen?” vroeg ik.
“Fiets nog wel. Een vliegtuig is wel wat erger dan een fiets hoor. En ik heb je gered, verdien ik geen bedankje?” zei hij. Ik wist dat hij aan het grijzen was.
“Vliegtuig? Je bent niet serieus? En hoezo kun je je nog zo gedragen als je dood kon zijn?” vroeg ik nogal hysterisch aan hem.
Hij zette me neer en ik viel meteen op de grond. Ik voelde een stekende pijn in mijn benen. “Gaat het?” vroeg hij iets wat bezorgt.
“Waarschijnlijk wel als je nou eindelijk je naam verteld!” Hij lachte. Zijn lach klonk niet zo slecht, net zoals zijn uiterlijk. Zijn bruine krullen zaten schattig op zijn hoofd en zijn blauwe ogen straalde. Zijn kuiltjes waren duidelijk zichtbaar. “De naam is Nicholas. En wat is de naam van onze kleine prinses die gered is uit de toren?” Jammer genoeg was zijn humor wel wat minder.
Ik rolde met mijn ogen. “Lana en help je me nog opstaan of laat je me liggen?” Hij lachte. Zijn ogen straalde van vermaak. Hij stak zijn hand uit en ik pakte hem aan.
“Ik breng je wel naar het kamp, aangezien je er best beroerd uit ziet. En niet eens kan lopen.” zei hij behulpzaam.
Ik mocht deze jongen wel, op zijn humor na.
JE LEEST
Schrijfcompetitie! [BEZIG]
RandomWE ZIJN WEER BEGONNEN DAMES EN HEREN, DUS DOE JE OPDRACHT EN STUUR HET OP!!