Verloren Schaduwen
In de donkerte van de nacht ren ik over de daken. Mijn longen branden wanneer ik abrupt ophoud met rennen. Ik moet de andere kant op.
Maar als ik aan de andere kant kom, zie ik dat de twee daken te ver van elkaar liggen. Ik kan niet springen.
Ze zijn overal.
Met teveel.
Ik kan ze nooit alleen aan.
Ik moet wegvluchten.
Ik vind een laddertje langs de zijkant van het appartementsgebouw. Ik laat mezelf naar beneden glijden, terwijl mijn voeten de spaken nauwelijks aanraken. Ik zit ergens aan het midden als mijn voeten wegglijden. Ik hang met mijn handen aan een van de spaken. Ik hou dit niet langer vol… Mijn handen beginnen weg te glijden, en ik moet me steeds verhangen.
Ik mag niet naar beneden kijken ik mag niet naar beneden kijken ik mag niet naar beneden kijken.
Toch doe ik het.
Met één oog dichtgeknepen gluur ik naar beneden. Het is extreem hoog. Ik bevind me waarschijnlijk aan de derde verdieping van dit hoge gebouw.
Mijn leven hangt aan een zijden draadje. Om eerlijk te zijn hangt het aan een ijzeren spaak.
Ik zwier met mijn benen, in de hoop een houvast te vinden. Het is te laat. Mijn zweterige handen glijden weg.
En ik val.
Ik knijp mijn ogen dicht, terwijl de kriebels door mijn lichaam razen. De koude wind waait overal langs mij.
Het is alsof het moment dat je weet dat je binnen enkele seconden zal sterven, alles zich veel trager afspeelt en je alles veel heviger voelt.
Als ik op de grond terechtkom verwacht ik een helse pijn, maar ik voel niks. Helemaal niks.
Fronsend en verward stel ik me recht. Ik moet pijn hebben. Dit kan niet.
IK MOET PIJN HEBBEN.
Maar waarom voel ik niks?
Ik ben een mens, toch? Waarom zit ik mezelf bang te maken? Natuurlijk ben ik een mens.
Ik schrik op uit mijn gedachten als ik iemand “Nu hebben we je!” achter me hoor roepen.
Ik moet weg, en wel nu meteen.
Nog steeds hijgend van de verwarring en de inspanning die ik de afgelopen minuten heb gehad, loop ik weg. Ik hoor de man achter me aankomen, en zet de rare machine die hij in z’n hand heeft aan. Het maakt een zuigend geluid, en ik moet moeite doen om door te blijven lopen. Het is alsof de machine me in zich probeert te trekken.
Ik gris een kei van de grond en gooi hem naar achteren. Ik draai me kort om, om te zien of de worp raak was, en tot mijn voldoening was hij raak. De kei heeft de machine stuk gemaakt. De man in het zwarte uniform staart me woedend aan, terwijl ik grijns.
Ik mag niet afgeleid worden. Straks komen er meer van hem.
Terwijl ik het steegje doorloop spring ik over een paar spiegelscherven. Het valt me op dat ik met blote voeten loop. Als ik door zou lopen, over de spiegelscherven, zou dat veel pijn doen.
Maar ik voel toch geen pijn meer?
Tja, het is een reflex.
Aan het eind van het steegje blijf ik hijgend staan. Ik zak neer tegen een versleten muur.
Ik ren al een half uur weg voor hen. Het enige wat ik me nog herinner is dat ik in een donkere straat terechtkwam en mensen in zwarte uniformen met rare, witte machines die me proberen op te zuigen in hun handen, me achtervolgen.
Wat zijn die machines?
Ik was op een dak geklommen en liep daar heel de tijd rond, tot ook de mannen die me achtervolgden op het dak kwamen.
Ik weet niet eens hoe ik eruitzie.
Ik denk terug over wat er net was gebeurd. Ik ben van de derde verdieping naar beneden gevallen.
Waarom sterf ik dan nu niet van de pijn?
Bij mijn weten is er maar één soort wezen dat geen last heeft van pijn, of van de dood.
Maar als je zo’n wezen bent, staat het geluk niet aan je zijde.
Nee, ik durf er niet eens aan te denken. Natuurlijk ben ik geen… Ben ik geen schaduw.
Toch kan het niet anders. Ik moet wel een schaduw zijn. Hoe komt het anders dat ik de pijn niet voel? Dat ik nog niet dood ben?
Ik moet het weten.
Ik loop terug naar de spiegelscherven, neem het grootste stuk dat ik kan vinden en staar mezelf aan.
Maar ik vind mezelf niet.
Die schaduw tegen de muur, dat ben ik.
Ik val van de schok. Ik ben… Ik ben een schaduw.
Maar ik was een mens!
Tranen stromen over m’n wangen. Wat is er met me gebeurd? I… Ik… Ik moet weggenomen zijn van het mens waar ik bij hoorde.
Of ik ben weggevlucht.
Nu realiseer ik me terug wie die mannen in de zwarte uniformen zijn.
Het zijn schaduwjagers.
Schaduwjagers jagen op verloren schaduwen, zoals ik. De witte, rare machines die ze in hun handen hadden, zijn de machines die de verloren schaduwen opslaan. Daarin worden ze bewaard. Als er mensen zijn die hun schaduw verloren hebben, moeten ze naar de schaduwjagers. Die geven hen de eerste de beste verloren schaduw. Meestal klopt de schaduw niet met de mens.
Toch zijn er maar twee dingen die ik volledig zeker weet.
Ik ben een verloren schaduw.
En ik ben het volgende slachtoffer van de schaduwjagers.
JE LEEST
Schrijfcompetitie! [BEZIG]
RandomWE ZIJN WEER BEGONNEN DAMES EN HEREN, DUS DOE JE OPDRACHT EN STUUR HET OP!!